Het kan zomaar gebeuren dat je op een gewone donderdagochtend ineens op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis zit, terwijl de tranen van angst over je wangen stromen.
Henk bleef een dagje thuis vandaag, omdat hij zich niet helemaal goed voelde, en ik zag hierdoor mijn kans schoon om even alleen (lees: zonder baby in wandelwagen) naar de kapper te gaan. Op de terugweg stopte ik ook nog even bij de drogist voor luierdoekjes, shampoo en een badeend en toen ik net weer op de fiets zat ging mijn telefoon. Het was Henk. Of ik snel kon komen, want Loïs was van het bed gevallen en hij vertrouwde het niet. “WAT!” riep ik en klapte meteen mijn telefoon weer dicht om met twee handen aan het stuur naar huis te sprinten.
Ik kwam binnen en zag ons meisje met een spierwit gezichtje in de box liggen.
Dit was inderdaad niet goed, nee. Ik pakte haar op en we stapten onmiddellijk in de auto. Waar ze vreselijk begon over te geven. Nee, dit was echt niet goed. Tijdens de hele autorit had ik maar één gedachte, die zich als een mantra bleef herhalen: ‘O mijn god, laat haar niet stuk zijn, laat haar niet stuk zijn, laat haar niet stuk zijn’.
Gelukkig wonen we niet ver van het ziekenhuis en binnen 10 minuten stonden we al op de eerste hulp, waar we direct werden geholpen door een handvol medisch personeel en later ook een kinderneuroloog.
Ik mocht Loïs op de onderzoekstafel leggen. Ze had nog steeds die akelige grijzige gelaatskleur, gaapte onophoudelijk. En wat ik het engste vond: ze was héél stil. Ze keek me aan met haar grote blauwe ogen, maar zei niks. Terwijl ze normaal gesproken constant brabbelgeluidjes maakt. En beweeglijk is. Dingen probeert te pakken. Doorlopend laat zien wat ze allemaal al kan (in haar handjes klappen, zwaaien, handkusjes geven). Apathisch: ik begreep voor het eerst echt de betekenis van dat woord. Ze was er wel, maar het leek alsof ze niet aan stond.
Henk was helemaal de kluts kwijt: hij moest naar de balie om de gegevens van Loïs in te vullen, maar kwam terug om aan mij te vragen wat ook alweer haar geboortedatum was. Informatie die hij normaal gesproken echt wel paraat heeft.
Ik zag zijn paniek en wist hoe hij zich voelde. (Want ik moet opbiechten dat zowel Bo als Merlijn als baby óók allebei een keer van het bed zijn gerold. Onder mijn toeziend oog. En hoewel er beide keren niets aan de hand was, voelde ik me zó ellendig, zó schuldig. En wat ik ook nog weet is dat Henk toen heel lief was voor me, dat hij tegen me zei dat het iedereen had kunnen overkomen, enzovoort. Iets dat ik vandaag, op mijn beurt, niet kon opbrengen. Later wel, maar niet meteen. Eigenlijk best shocking.)
Enfin. Net toen de neuroloog de kamer uit was gegaan om te overleggen of er een scan gemaakt moest worden, zo’n drie kwartier nadat we in het ziekenhuis waren gekomen, kwam plotseling de kleur in het gezichtje terug. We zagen het alledrie tegelijk gebeuren: Henk, de co-assistent en ik. En onmiddellijk begon ze te spelen met het hartslagsnoertje dat aan haar teen vast zat. “Dadadadadaa,” zei ze.
Een amazing recovery.
Wat het nou geweest is? Een lichte hersenschudding? Misschien, misschien niet eens. Ze heeft zich waarschijnlijk ‘gewoon’ een tijdje heel naar gevoeld, van schrik, en/of pijn (maar waar?). Hoe dan ook, even later mochten we haar gewoon weer meenemen. Mits we beloofden goed op haar te letten en terug te komen als ze weer suffig zou worden, of weer zou overgeven. Ja, wat denkt u.
Dus veegden we onze tranen af, kleedden het kindje aan en vertrokken immens opgelucht naar huis. (Maar niet nadat we nog even een foto hadden gemaakt. Je bent blogger of je bent het niet, tenslotte.)
Henk bleef een dagje thuis vandaag, omdat hij zich niet helemaal goed voelde, en ik zag hierdoor mijn kans schoon om even alleen (lees: zonder baby in wandelwagen) naar de kapper te gaan. Op de terugweg stopte ik ook nog even bij de drogist voor luierdoekjes, shampoo en een badeend en toen ik net weer op de fiets zat ging mijn telefoon. Het was Henk. Of ik snel kon komen, want Loïs was van het bed gevallen en hij vertrouwde het niet. “WAT!” riep ik en klapte meteen mijn telefoon weer dicht om met twee handen aan het stuur naar huis te sprinten.
Ik kwam binnen en zag ons meisje met een spierwit gezichtje in de box liggen.
Dit was inderdaad niet goed, nee. Ik pakte haar op en we stapten onmiddellijk in de auto. Waar ze vreselijk begon over te geven. Nee, dit was echt niet goed. Tijdens de hele autorit had ik maar één gedachte, die zich als een mantra bleef herhalen: ‘O mijn god, laat haar niet stuk zijn, laat haar niet stuk zijn, laat haar niet stuk zijn’.
Gelukkig wonen we niet ver van het ziekenhuis en binnen 10 minuten stonden we al op de eerste hulp, waar we direct werden geholpen door een handvol medisch personeel en later ook een kinderneuroloog.
Ik mocht Loïs op de onderzoekstafel leggen. Ze had nog steeds die akelige grijzige gelaatskleur, gaapte onophoudelijk. En wat ik het engste vond: ze was héél stil. Ze keek me aan met haar grote blauwe ogen, maar zei niks. Terwijl ze normaal gesproken constant brabbelgeluidjes maakt. En beweeglijk is. Dingen probeert te pakken. Doorlopend laat zien wat ze allemaal al kan (in haar handjes klappen, zwaaien, handkusjes geven). Apathisch: ik begreep voor het eerst echt de betekenis van dat woord. Ze was er wel, maar het leek alsof ze niet aan stond.
Henk was helemaal de kluts kwijt: hij moest naar de balie om de gegevens van Loïs in te vullen, maar kwam terug om aan mij te vragen wat ook alweer haar geboortedatum was. Informatie die hij normaal gesproken echt wel paraat heeft.
Ik zag zijn paniek en wist hoe hij zich voelde. (Want ik moet opbiechten dat zowel Bo als Merlijn als baby óók allebei een keer van het bed zijn gerold. Onder mijn toeziend oog. En hoewel er beide keren niets aan de hand was, voelde ik me zó ellendig, zó schuldig. En wat ik ook nog weet is dat Henk toen heel lief was voor me, dat hij tegen me zei dat het iedereen had kunnen overkomen, enzovoort. Iets dat ik vandaag, op mijn beurt, niet kon opbrengen. Later wel, maar niet meteen. Eigenlijk best shocking.)
Enfin. Net toen de neuroloog de kamer uit was gegaan om te overleggen of er een scan gemaakt moest worden, zo’n drie kwartier nadat we in het ziekenhuis waren gekomen, kwam plotseling de kleur in het gezichtje terug. We zagen het alledrie tegelijk gebeuren: Henk, de co-assistent en ik. En onmiddellijk begon ze te spelen met het hartslagsnoertje dat aan haar teen vast zat. “Dadadadadaa,” zei ze.
Een amazing recovery.
Wat het nou geweest is? Een lichte hersenschudding? Misschien, misschien niet eens. Ze heeft zich waarschijnlijk ‘gewoon’ een tijdje heel naar gevoeld, van schrik, en/of pijn (maar waar?). Hoe dan ook, even later mochten we haar gewoon weer meenemen. Mits we beloofden goed op haar te letten en terug te komen als ze weer suffig zou worden, of weer zou overgeven. Ja, wat denkt u.
Dus veegden we onze tranen af, kleedden het kindje aan en vertrokken immens opgelucht naar huis. (Maar niet nadat we nog even een foto hadden gemaakt. Je bent blogger of je bent het niet, tenslotte.)