Terwijl het voor ons nog steeds voelt alsof Loïs er nog maar net is, kunnen Bo en Merlijn zich al bijna niet meer herinneren dat ze er ooit niet was.
Het pre-Loïstijdperk is voor hen alleen nog op te roepen aan de hand van dingen die we deden.
‘Weten jullie nog dat we in Denemarken waren/naar die hele grote speeltuin zijn geweest met die waterglijbaan/gevallen zijn met de fiets midden op het kruispunt?’
‘Ja.’
‘Nou, toen was Loïs er nog niet.’
‘Huh? Echt niet?’
‘Nee.’
‘O.’
Ze vinden het de gewoonste zaak van de wereld: ze zijn gewoon met z’n drieën. Met hun eigen regels en onderlinge verhoudingen. Ja, ze zijn niet alleen onze kinderen, ze zijn ook broer(tje), zus en zusje. Dat ben ik me eigenlijk pas echt gaan realiseren sinds Loïs er is.
Misschien omdat het nu, met drie kinderen, pas echt opvalt. Omdat er nu, met drie kinderen, ineens veel meer familiebanden zijn.
Immers, met de toename van het aantal gezinsleden groeit het aantal relaties binnen zo’n gezin meer dan evenredig, volgens de formule:
Y = 0,5X(X-1)
Waarbij X dan staat voor het aantal personen waaruit het gezin bestaat en Y voor het aantal intermenselijke relaties dat deze gezinssamenstelling oplevert.
Henk en ik hadden samen (logischerwijs) één relatie, toen we Bo kregen hadden we plotsklaps te maken met drie relaties – immers van Henk met mij, van mij met Bo en van Bo met Henk.
De komst van Merlijn verdubbelde dat aantal tot zes, en met de geboorte van Lois werd ons gezin niet alleen uitgebreid met een vijfde lid, maar ook ontstonden er nog eens in één klap vier nieuwe relaties!
Door ons huis lopen nu dus 10 denkbeeldige draden.
(Dat lijkt misschien al veel, maar het kan natuurlijk nog vele malen gekker: mijn schoonmoeder komt uit een gezin met 12 kinderen, daar liepen dus maar liefst 91 draden! Een compleet spinnenweb, je zou er verstrikt in raken.)
Wat dat betreft was het bij mij thuis maar saai, vroeger. Ik ben opgegroeid als enig kind, in een statische driehoek, zogezegd. En ik was altijd enorm jaloers op de dynamiek die ik voelde bij vriendinnetjes thuis met grote(re) gezinnen.
Maar wie schetst mijn verbazing: die dynamiek, die gezelligheid, die is hier nu gewoon aan de hand! En ik mag dan zelf nog steeds geen grote broer hebben, ik heb wel een kind dat een grote broer is! Ha!
Loïs heeft voor Merlijn inmiddels een gezonde heldenverering opgevat. Als ik naar hem kijk zie ik meestal gewoon mijn zoontje, mijn eigenwijze flapdrol, een 6-jarig mannetje dat zich liever verkleedt als Spiderman dan dat hij leert lezen en schrijven, maar soms zie ik hem in een flits even door haar ogen: een stoere, sterke, grote broer, die alles kan, die gekke spelletjes met haar speelt en die zijn auto’s om haar heen laat racen tot ze zo slap van het lachen is dat ze niet meer kan opstaan.
Bo is haar lieve grote zus, bij wie ze zich veilig voelt en op schoot kruipt om samen televisie te kijken of filmpjes op de computer.
Wat probeer ik eigenlijk te zeggen met dit pseudo-wetenschappelijk geneuzel? Haha, niks. Gewoon, dat ik er zo van geniet. (Ja, nee, tuurlijk, heus niet altijd. Achter het behang ken ik ook.) En dat ik er zo blij mee ben. Met dit gezin.
(Met dank aan buurman G. die me heeft geholpen met het in wiskundige formule gieten van mijn hersenspinsel. Thanks G! Enne... ik vond de halve parabool echt héél mooi!)