Ik voelde me niet helemaal lekker gisteren. Ik had een beetje hoofdpijn en was een beetje misselijk. Maar voornamelijk had ik het heel erg koud. Zo koud, dat ik op een bepaald moment als vanzelf naar de thermostaat liep. Alwaar ik constateerde dat de verwarming het niet deed. Want als ik de thermostaat hoger zette, verscheen er geen vlammetje in het beeldscherm en dat gebeurde anders altijd wel. Wist ik. Dacht ik.
Ter controle voelde ik aan de dichtsbijzijnde radiator en inderdaad: koud. Paniek maakte zich van mij meester. Ja hoor! Voel ik me een keer niet lekker, is de verwarming kapot! Heb ik weer!
Dus ik belde onmiddellijk met het verwarmingsbedrijf, waarvan hier vorige week nog een servicemonteur was geweest voor de jaarlijkse onderhoudsbeurt. Of er wel zo snel mogelijk iemand kon komen, want het was hier zo verschrikkelijk koud!
Inmiddels droeg ik twee truien over elkaar en ook Bo en Merlijn, die thuis waren in verband met de zoveelste margedag, hadden onder luid protest hun dikste truien aangetrokken. Terwijl Loïs lag te slapen in de box onder een extra wollen deken, probeerde ik mijn ingewanden op temperatuur te houden met een pot hete thee. Van tijd tot tijd blies ik demonstratief in mijn handen.
Een paar uur later, ik was bijkans bevroren, ging dan eindelijk de bel. Klappertandend deed ik open, met mijn sjaal hoog over mijn oren getrokken. (Ik had nog net geen handschoenen aan.)
‘Zo, dus u heeft hem weer aan de praat gekregen?’ vroeg de monteur. En voegde daar aan toe - waarschijnlijk omdat ik hem vrij onnozel stond aan te kijken: ‘Het is hier best lekker warm, toch?’
‘Vindt u?’ vroeg ik schaapachtig.
We liepen naar boven en samen keken we op de thermostaatklok, die aangaf dat het in de kamer 21 graden was.
Huh?
Voor de vorm (of misschien om mij verder gezichtsverlies te besparen) ging de beste man toch nog maar even de ketel inspecteren. Er kon een kleine storing zijn geweest? Ik liep achter hem aan, me op mijn allercharmantst alvast uitputtend in excuses.
Nja. De ketel deed het gewoon. Niks aan de hand.
Zo gênant! Ik kreeg het er warm van.
En in die zin was het bezoek van de servicemonteur toch niet helemaal voor niets.
Ter controle voelde ik aan de dichtsbijzijnde radiator en inderdaad: koud. Paniek maakte zich van mij meester. Ja hoor! Voel ik me een keer niet lekker, is de verwarming kapot! Heb ik weer!
Dus ik belde onmiddellijk met het verwarmingsbedrijf, waarvan hier vorige week nog een servicemonteur was geweest voor de jaarlijkse onderhoudsbeurt. Of er wel zo snel mogelijk iemand kon komen, want het was hier zo verschrikkelijk koud!
Inmiddels droeg ik twee truien over elkaar en ook Bo en Merlijn, die thuis waren in verband met de zoveelste margedag, hadden onder luid protest hun dikste truien aangetrokken. Terwijl Loïs lag te slapen in de box onder een extra wollen deken, probeerde ik mijn ingewanden op temperatuur te houden met een pot hete thee. Van tijd tot tijd blies ik demonstratief in mijn handen.
Een paar uur later, ik was bijkans bevroren, ging dan eindelijk de bel. Klappertandend deed ik open, met mijn sjaal hoog over mijn oren getrokken. (Ik had nog net geen handschoenen aan.)
‘Zo, dus u heeft hem weer aan de praat gekregen?’ vroeg de monteur. En voegde daar aan toe - waarschijnlijk omdat ik hem vrij onnozel stond aan te kijken: ‘Het is hier best lekker warm, toch?’
‘Vindt u?’ vroeg ik schaapachtig.
We liepen naar boven en samen keken we op de thermostaatklok, die aangaf dat het in de kamer 21 graden was.
Huh?
Voor de vorm (of misschien om mij verder gezichtsverlies te besparen) ging de beste man toch nog maar even de ketel inspecteren. Er kon een kleine storing zijn geweest? Ik liep achter hem aan, me op mijn allercharmantst alvast uitputtend in excuses.
Nja. De ketel deed het gewoon. Niks aan de hand.
Zo gênant! Ik kreeg het er warm van.
En in die zin was het bezoek van de servicemonteur toch niet helemaal voor niets.