Kent u die mop van die vrouw die bij de dokter kwam?
Ze ging dood, aan kanker.
Dat was voor mij wel zo’n beetje de strekking van de film.
Kanker is stom, doodgaan aan kanker is stom.
What else is new?
Maar daar gaat de film dan ook niet over. Nouja, natuurlijk wel, óók, maar het draait vooral om het vreemdgaan van de man van die vrouw-die-bij-de-dokter-kwam. Tenminste, dat begrijp ik uit alle recensies die ik heb gelezen.
Nou zult u me allemaal wel heel amoreel vinden, maar ik vond het allemaal niet zo erg. Nee. Niet dat ik zelf zo’n man zou willen, of dat ik ook maar enig respect voor het gedrag kon opbrengen, maar ik vond het niet zo’n big deal.
Want dat vreemdgaan, dat was nou eenmaal iets wat Stijn van Diepen deed. En zijn vrouw Carmen wist dat en kon er blijkbaar mee leven. Dan moet je, als je ziek wordt, niet ineens gaan lopen zeiken, vind ik. En dat deed ze ook eigenlijk niet. Niet écht. In elk geval lang niet zo erg als enkele mensen die ik erover heb horen praten op de televisie. Mensen die zelfs gevoelens van haat hadden gekregen, jegens Barry Atsma. Nah.
Ik had daar echt geen last van hoor. Is Stijn een hufter? Neu. Een slappe zak? Ja, dat wel. Een onvolwassen manspersoon die als een klein jongetje getroost moet worden in de armen van een lekker wijf.
Het zal je vader maar wezen.
Ja, want dat is hij ook nog hè, vader. Niet dat je daar iets van merkt, overigens. Niet dat hij wel eens wat doet met zijn dochtertje, liefdevol naar haar kijkt, of – om maar eens wat te noemen – een keer een oppas voor haar regelt.
Want daar heb ik me dus echt dood aan zitten ergeren, gedurende de hele film. (Oh, dat is niet zo’n leuke woordspeling? Oh.)
In het boek, herinner ik me, werd er nog wel eens een oppas ingeschakeld - hadden ze niet zelfs een au-pair op een bepaald moment? Nou, in de film niet hoor, niks-noppes-nada. Stijn en Carmen zijn om de haverklap weg van huis; als ze niet in het ziekenhuis zitten, dan zijn ze wel op een feestje of op vakantie... en ik me dus maar de hele tijd afvragen wat ze dan nú weer met het kind hadden gedaan.
Al was er maar één lullig shot van geweest, al hadden ze het er maar één keer over gehad. Zodat ik als kijker had kunnen invullen: Ah, ze zijn op vakantie op Bali (of waar dat tropische strand dan ook moge zijn), dan is Luna natuurlijk weer bij opa en oma/bij tante dinges/bij oppas huppeldepup.
Want dat wil je namelijk: dat de gedragingen van de personen met wie je geacht wordt je te identificeren, voldoen aan de minimale eisen van realiteit. Wat je niet wilt, is je op je bioscoopstoel plaatsvervangend zorgen zitten maken over of zo'n kind wel deugdelijk wordt opgevangen.
Toen Carmen uiteindelijk was opgegeven en nog een half jaar te leven had, stopte Stijn met werken en gingen ze samen de bloemetjes buiten zetten. Ze reisden overal naar toe, verbleven in de meest luxe hotels en deden allemaal gekke dingen (ze verkleedden zich als ridder, kochten gele schoenen met veel te hoge hakken, namen partydrugs) om nog snel wat herinneringen te maken en vooral veel foto’s. Voor Luna. Ik moest me echt inhouden om niet naar het scherm te roepen: 'Hallóóhoo, idéétje! Neem het kind mee! Doe iets met het kind! Zodat er straks in die koffer vol aandenkens aan haar moeder, ook een paar foto’s zijn te vinden waar ze zelf op staat!'
Ik zal me maar niet hardop afvragen wat dit zegt over de vadergevoelens van Reinout Oerlemans, maar het kind is hier overduidelijk het ondergeschoven kind. En dat terwijl de beste uitspraak in de film - die een nog veel sterker moment had kunnen opleveren, als er in de anderhalf uur ervóór sprake was geweest van wat meer gevoel - wel juist van haar afkomstig is: ‘Ik vind het jammer dat je doodgaat, mama.’ (Carmen: ‘Ja, dat vind ik ook heel jammer.’)
Nee.
Niet goed. Er wringt van alles. Er is geen warmte. Geen kader. Niet alleen wordt er niet over een oppas gerept, er zijn ook nauwelijks vrienden, geen broers en zussen, geen ouders. En je kunt er als regisseur natuurlijk voor kiezen die niet in beeld te brengen omdat je je volledig wilt focussen op de hoofdpersonen, maar wek dan in elk geval de indruk dat ze er wel zijn.
Dus. Nee.
Maar wel janken hè, op het eind.
Dat dan weer wel.
Ze ging dood, aan kanker.
Dat was voor mij wel zo’n beetje de strekking van de film.
Kanker is stom, doodgaan aan kanker is stom.
What else is new?
Maar daar gaat de film dan ook niet over. Nouja, natuurlijk wel, óók, maar het draait vooral om het vreemdgaan van de man van die vrouw-die-bij-de-dokter-kwam. Tenminste, dat begrijp ik uit alle recensies die ik heb gelezen.
Nou zult u me allemaal wel heel amoreel vinden, maar ik vond het allemaal niet zo erg. Nee. Niet dat ik zelf zo’n man zou willen, of dat ik ook maar enig respect voor het gedrag kon opbrengen, maar ik vond het niet zo’n big deal.
Want dat vreemdgaan, dat was nou eenmaal iets wat Stijn van Diepen deed. En zijn vrouw Carmen wist dat en kon er blijkbaar mee leven. Dan moet je, als je ziek wordt, niet ineens gaan lopen zeiken, vind ik. En dat deed ze ook eigenlijk niet. Niet écht. In elk geval lang niet zo erg als enkele mensen die ik erover heb horen praten op de televisie. Mensen die zelfs gevoelens van haat hadden gekregen, jegens Barry Atsma. Nah.
Ik had daar echt geen last van hoor. Is Stijn een hufter? Neu. Een slappe zak? Ja, dat wel. Een onvolwassen manspersoon die als een klein jongetje getroost moet worden in de armen van een lekker wijf.
Het zal je vader maar wezen.
Ja, want dat is hij ook nog hè, vader. Niet dat je daar iets van merkt, overigens. Niet dat hij wel eens wat doet met zijn dochtertje, liefdevol naar haar kijkt, of – om maar eens wat te noemen – een keer een oppas voor haar regelt.
Want daar heb ik me dus echt dood aan zitten ergeren, gedurende de hele film. (Oh, dat is niet zo’n leuke woordspeling? Oh.)
In het boek, herinner ik me, werd er nog wel eens een oppas ingeschakeld - hadden ze niet zelfs een au-pair op een bepaald moment? Nou, in de film niet hoor, niks-noppes-nada. Stijn en Carmen zijn om de haverklap weg van huis; als ze niet in het ziekenhuis zitten, dan zijn ze wel op een feestje of op vakantie... en ik me dus maar de hele tijd afvragen wat ze dan nú weer met het kind hadden gedaan.
Al was er maar één lullig shot van geweest, al hadden ze het er maar één keer over gehad. Zodat ik als kijker had kunnen invullen: Ah, ze zijn op vakantie op Bali (of waar dat tropische strand dan ook moge zijn), dan is Luna natuurlijk weer bij opa en oma/bij tante dinges/bij oppas huppeldepup.
Want dat wil je namelijk: dat de gedragingen van de personen met wie je geacht wordt je te identificeren, voldoen aan de minimale eisen van realiteit. Wat je niet wilt, is je op je bioscoopstoel plaatsvervangend zorgen zitten maken over of zo'n kind wel deugdelijk wordt opgevangen.
Toen Carmen uiteindelijk was opgegeven en nog een half jaar te leven had, stopte Stijn met werken en gingen ze samen de bloemetjes buiten zetten. Ze reisden overal naar toe, verbleven in de meest luxe hotels en deden allemaal gekke dingen (ze verkleedden zich als ridder, kochten gele schoenen met veel te hoge hakken, namen partydrugs) om nog snel wat herinneringen te maken en vooral veel foto’s. Voor Luna. Ik moest me echt inhouden om niet naar het scherm te roepen: 'Hallóóhoo, idéétje! Neem het kind mee! Doe iets met het kind! Zodat er straks in die koffer vol aandenkens aan haar moeder, ook een paar foto’s zijn te vinden waar ze zelf op staat!'
Ik zal me maar niet hardop afvragen wat dit zegt over de vadergevoelens van Reinout Oerlemans, maar het kind is hier overduidelijk het ondergeschoven kind. En dat terwijl de beste uitspraak in de film - die een nog veel sterker moment had kunnen opleveren, als er in de anderhalf uur ervóór sprake was geweest van wat meer gevoel - wel juist van haar afkomstig is: ‘Ik vind het jammer dat je doodgaat, mama.’ (Carmen: ‘Ja, dat vind ik ook heel jammer.’)
Nee.
Niet goed. Er wringt van alles. Er is geen warmte. Geen kader. Niet alleen wordt er niet over een oppas gerept, er zijn ook nauwelijks vrienden, geen broers en zussen, geen ouders. En je kunt er als regisseur natuurlijk voor kiezen die niet in beeld te brengen omdat je je volledig wilt focussen op de hoofdpersonen, maar wek dan in elk geval de indruk dat ze er wel zijn.
Dus. Nee.
Dat dan weer wel.