Doorgaan naar hoofdcontent

De liefste mama van de wereld

Ik ben de liefste mama van de wereld.
U denkt nu misschien ja, nee, ho, wacht, dat klopt niet want dat ben ík, of dat is mijn buurvrouw, of dat was mijn eigen moeder, maar nee, u heeft het mis, IK ben de liefste mama. Want dat zeggen mijn kinderen. En aangezien zij nooit liegen, is het zo.

Nou vraag ik me best wel eens af of ik die status eigenlijk wel verdien, hoor.
Want ik vind mezelf eerlijk gezegd vaak de verschrikkelijkste moeder van de wereld. Ik doe mijn kinderen namelijk met regelmaat pijn.
De deur dichtslaan met vingertjes ertussen, velletjes tussen de rits van de jas trekken, alleen de hete kraan aanzetten in bad, voetjes in schoentjes duwen waar ook al een legoblokje/walnoot/sleutelhanger in zit, ik draai er mijn hand allemaal niet voor om.

Gisteren was het weer lekker raak.
Een klassieker, schijnt.

Ik was nadat ik Merlijn van school had gehaald, nog wat blijven hangen op het schoolplein. We vertrokken zo’n beetje als laatsten en ik bleef vervolgens, met mijn fiets tussen mijn benen, nog even kletsen met een juf over rare ouders in het algemeen en rare ouders in het bijzonder, naar aanleiding van een voorval.
Merlijn en zijn vriendje stonden op de stoep te wachten en Loïs klom intussen op mijn fiets en ging achterop zitten.
‘Nou ben ik natuurlijk óók niet het toonbeeld van de verantwoordelijke ouder,’ hoorde ik mezelf in het gesprek zeggen (das psychologisch hè, jezelf een beetje naar beneden halen opdat je gesprekspartner dat dan onbewust zal proberen te weerleggen en denken jawél, jawél, Novy, jij bent juist wel het toonbeeld van de verantwoordelijke ouder) ‘maar zó bont maak ik het geloof ik ook weer niet.’
Nee, haha, beaamde de juf.
En we lachten samen.
En toen was het maar eens tijd om te gaan.
Ik riep: 'Kom jongens,' tegen Merlijn en zijn vriendje, ‘rennen jullie maar over de stoep naar het eind van de straat’ en fietste weg.
Daarbij vergetende, dat Loïs achterop zat.
Of nee, dat ze achterop zat wist ik wel, maar ik realiseerde me niet dat ze daar niet hóórde. Dat ze nog te klein is voor achterop. Dat ze natuurlijk gewoon voorin de mand hoort, of op zijn minst op het zadeltje, voor me.
Ik was nog geen tien meter op weg, toen de tijd ineens vertraagde.
Raarr...mijn fiets doet gek... ik kom niet meer vooruit.....het lijkt wel of er iets in het wiel zit....
En toen hoorde ik de ijselijke gil van mijn dochter, en de tijd vloog weer in volle kracht vooruit. Waah! Nee! Voetje tussen de spaken! Maar wat doet ze dan ook achterop! Op blote voetjes bovendien! Wat ben ik toch een sukkel!

Het was, denk ik, een lesje in nederigheid.

Gelukkig slechts een mild lesje, want het bleek mee te vallen; er is niets werkelijk stuk. Alleen wat oppervlakkige schade.


Uhm.