Doorgaan naar hoofdcontent

Zeg tegen je pa dat ie een plantpin is*

Zal ik eens iets over mijzelf vertellen?
Kritisch-zelfbeschouwend?
(Sommige lezers die mij kennen in het dagelijks leven zullen zometeen denken: Ja? En? Kom, vertel eens iets nieuws! Tegen hen wil ik zeggen: sla dit stukje lekker over of lees het, puur om te weten dat ik het zelf ook weet. Misschien geruststellend, weetikveel.)

Komt ie: ik heb een heel irritante karaktereigenschap. Al van jongs af aan heb ik de ziekelijke neiging om altijd adrem te zijn. Altijd spitsvondig. Bijdehand.
Zo werd ik in mijn vroegste vroeger al genoemd: Bijdehandje. Of, door de leraren op school: Brutaal. Of, door de moeder van een vriendinnetje (die mij niet zo graag mocht geloof ik): Altijd de bek vooraan.
Ja. That’s me. Altijd de bek vooraan.
Ik moet gewoon altijd proberen de beste grap te maken, op het juiste moment. Altijd de leukste opmerking, in elke situatie. Doodvermoeiend feitelijk.
‘Ben jij nou nooit eens serieus?’ Dat vroegen ze ook vaak.
Nee. Eigenlijk niet. Zelden. Of nouja, dat is niet waar natuurlijk, ik ben heus wel eens serieus, maar ook in alle serieusheid blijft er altijd iets in mij doorgaan met grappen maken. Soms conform de omstandigheid ironisch, of satirisch, soms grimmig, maar het stopt bijna nooit.
En dat is dus, nee, heel vaak helemáál niet handig! Ik kan bijvoorbeeld in bepaalde ‘ernstige settings’ heel zenuwachtig worden, bang dat zich plotseling een grap aandient waar ik dan om zal moeten lachen. Wat op zich al genoeg is om een lachkriebel op te wekken.
Ik ben gewoon nog stééds dat vervelende meisje met de slappe lach in de klas. Dat dan niet meer kon stoppen. (Echt, meneer de Vries, ik wilde wel, maar ik kon niet. Alleen al de opdracht aan mezelf: Nu! Stoppen! Niet meer lachen! deed me het opnieuw uitproesten. Sorry. Echt sorry.)

Altijd en eeuwig maar ‘de leukste thuis’ zijn is, ik zei het al, uiterst vermoeiend en doet me bovendien regelmatig in gênante situaties belanden, maar ik kan gewoon niet anders: het is een tweede natuur geworden. En ik sla natuurlijk aan de lopende band de plank mis, 8 van de 10 grappen zijn waardeloos, maar ja, niet geschoten is altijd mis, dus ik moet wel. Als ik iemand aan het lachen heb gemaakt, kan mijn dag niet meer stuk. En zo niet, dan is het eigenlijk ook prima. Want dat is dus nog zoiets; zélf vind ik mijn eigen grappen bijna zonder uitzondering leuk.
Een recent voorbeeld (iets wat me zo te binnen schiet). Ik liep naar huis, had Merlijn op school afgezet, en zag een (wat verlate) vader, die zijn zoontje kwam brengen met de auto. Ik zie hem buiten de auto staan, bij de achterdeur waarvan het handvat is afgebroken. Hij tikt op het raampje en gebaart naar zijn zoontje dat die de deur van binnenuit moet openmaken.
Waarop ik dus riep: ‘Hee, jij hebt zo’n omgekeerd kinderslot. Gaaf man!’.
Vond ik zelf reuzegrappig. Nja.
Omgekeerd kinderslot. Is leuk? Eigenlijk niet, hè. Maar ja, ik vond op dat moment dus van wel. En dat telt.

*In het pre-pre-pre-twittertijdperk, had ik een vriendinnetje met dezelfde humor. Stuurden we elkaar kaartjes. Onzinkaartjes. Soms gewoon maar met 1 grap. Postzegel erop, en op de bus. Over en weer. En we zagen elkaar gewoon elke dag op school, maar we hadden het nooit over die kaartjes. Dat waren twee aparte werelden, eigenlijk heel lollig, nu ik er zo over nadenk. Ik heb de kaartjes (minstens 100) helaas niet meer. Maar ik herinner er me nog de tekst van één: zeg tegen je pa dat ie een plantpin is. Geen idee waarom, maar dat was dus echt hilarisch.

(Hm. Dit was best een slecht verhaal, alles bij elkaar. Geeft niet hè.)