Doorgaan naar hoofdcontent

Red suede shoes

Elke keer als ik dus lees over gesneuvelde militairen, moet ik weer denken aan die bizarre en afschuwelijke ochtend.
Toen er ook een militair sneuvelde.
Maar dan anders.
Want deze militair was helemaal niet in oorlogsgebied, hij fietste gewoon in zijn militaire uniform 's morgens vroeg door Assen, op weg naar de kazerne.

Het gebeurde in 1985. Het verhaal - waarheidsgetrouw doch enigszins gedramatiseerd: mijn manier van verwerken toentertijd - schreef ik een paar jaar later.



Zijn hoofd sloeg tegen de stoeprand, zijn schedel brak open en kotste de inhoud over mijn schoenen. Nooit had het begrip grijze massa zich zo helder bij me aangediend. De man in het legergroen keek me aan met donkere ogen vol ongeloof en ik vermoed dat ik minstens zo ongelovig terugkeek. Ik was veertien en zojuist uit de bus gestapt.
Het was onvoorstelbaar dat de man nog leefde. Hij bewoog zijn mond, alsof hij iets probeerde te zeggen, maar over zijn lippen kwamen alleen bloederige bellen. Het maakte een gorgelend geluid.
‘Heeft iemand een EHBO-diploma?’ riep een van de omstanders. Mensen roepen rare dingen in panieksituaties. Wat had iemand met een EHBO-diploma kunnen doen, zijn hersens er weer instoppen? Van de zenuwen was ik even bang dat ik de slappe lach kreeg.
Mijn vriendin Marije trok aan mijn arm. ‘Zullen we maar doorlopen,’ zei ze, ‘we hoeven hier toch niet te blijven staan, er zijn al genoeg mensen en we moeten naar school.’

‘Denk nou even na,’ fluisterde ik terug, ‘kijk dan, zijn halve hoofd ligt op mijn voeten. Ik kan toch niet zomaar weglopen.’
Ik staarde nog steeds onafgebroken naar beneden. De verbaasde blik van de man had plaats gemaakt voor een smekende, alsof hij wilde dat iemand hem zou uitleggen wat er gebeurd was.
‘Er moet een jas onder zijn hoofd.’ Een hoogblonde vrouw van middelbare leeftijd was naast me komen staan, met in haar handen een rode mantel die ze blijkbaar net had uitgetrokken.
‘Dat lijkt me niet zo’n heel goed idee,’ zei ik.
De man gorgelde.
De vrouw begon te huilen. ‘Opeens was er die klap,’ jammerde ze. ‘Ik had hem helemaal niet zien fietsen … opeens was er die klap en ik… en nou heb ik hem….het is mijn schuld….’
Ik was misselijk. Nog steeds had ik me geen centimeter durven verroeren.
De zon kwam op en met het lichter worden groeide mijn besef van de absurditeit van de toestand. Ik stond hier werkelijk, met een complete horrorfilm aan mijn voeten, tegen wil en dank verbonden met de doodstrijd van een volslagen onbekende.

‘De ambulance is al gebeld, hij komt eraan,’ riep een stem vanuit het publiek. ‘De ambulance komt eraan,’ herhaalde de vrouw, weer kalm opeens, tegen de man in de nog altijd groter wordende plas bloed. ‘Hou vol, het komt allemaal weer in orde.’
Vanuit de verte klonk de sirene.

‘Iedereen aan de kant, laat ons erbij.’ Het ging opeens allemaal heel snel.
Er kwam een brancard.
De man, die nu niet meer bewoog en geen bellen meer blies, werd voorzichtig opgetild en op de brancard gelegd. Het grootste gedeelte van de derrie op mijn voeten ging mee. Ik kon een golf maaginhoud net binnenhouden.
Een van de hulpverleners zei tegen me: ‘Dat is nou toch ook wat, hè,’ maar verder werd er niet tegen me gesproken. Ook niet door de agenten die vlak na de ambulance ter plaatse waren gearriveerd.

De deuren gingen dicht en de ambulance reed weg. De agenten liepen met de vrouw, die nu haar jas weer aanhad, mee naar haar op het oog nauwelijks beschadigde auto.
Het groepje mensen dat nog tot het einde toe was blijven kijken loste langzaam op, en toen was iedereen weg.
Alleen Marije zat nog op een muurtje.
Ik deed een paar stappen in haar richting. Mijn schoenen voelden zwaar, vooral de linker, het suède had zich volgezogen met bloed.
‘Ik doe ze maar uit denk ik,’ zei ik hardop tegen mezelf.
Ik ging op de stoep zitten en begon met stijve vingers aan de doorweekte veters te frunniken, krampachtig niet nadenkend bij wat ik aan het doen was.

‘Gadverdamme zeg,’ zei Marije.
‘Alsjeblieft, hou even je mond.’
‘Denk je dat hij dood gaat?’
‘Ja.’
Na enige moeite lukte het mijn voeten te bevrijden. Ik trok ook mijn sokken uit.
‘En nu?’ vroeg Marije.
‘Nu ga ik naar huis.’ Ik stond op, veegde mijn handen af aan mijn broek en liep blootsvoets naar de bushalte aan de overkant.
‘Neem je ze niet mee?’ riep Marije me na, wijzend op mijn schoenen.
Ik schudde nee.