Afgelopen zaterdag deed ik boodschappen, en merkte na het afrekenen dat ik verzuimd had mijn lege-flessenbonnetje in te leveren. Dat gebeurt wel vaker. Dan bewaar ik het bonnetje voor de volgende keer. In mijn portemonnee. Soms lever ik een hele stapel bonnetjes tegelijk in. Enfin. Bewaren had nu niet zoveel zin, want ik was niet in ‘mijn eigen’ supermarkt. Ik was in een supermarkt waar ik nog nooit eerder was geweest en waar ik waarschijnlijk nooit meer zal komen. Dus wat nu? Voor de sigarettenbalie stond zo’n lange rij wachtenden dat ik de gedachte om daar alsnog mijn euro te innen onmiddellijk verwierp. Een half uur in de rij staan voor een euro gaat zelfs mij te ver. Bovendien zaten op de parkeerplaats mijn man en kinderen te wachten in de auto.
Dus. Ik besloot. Mijn lege-flessenbonnetje. Weg te geven.
Okee, (sarcastische toon AAN) een vrij gedurfde actie zo in de kerstperiode, in de tijd van naastenliefde en delen en verdraagzaamheid (sarcastische toon UIT) maar ja: weggooien is ook zo wat. Dat doe je niet, geld weggooien. Nee.
Terwijl ik de vrieskou instapte keek ik speurend rond of ik ergens een dakloze zag, met een straatkrant of een accordeon (die ik dan voor de duidelijkheid wat muntjes én het bonnetje had toegestopt. Niet dat ik van plan was mijn straatkrant te betalen met een flessenbonnetje.) Was er niet. Goed. Een willekeurig iemand die de winkel in ging dan maar.
‘Hallo meneer, u gaat boodschappen doen zie ik, wilt u mijn flessenbonnetje hebben dat ik vergat in te leveren? Nee? Oh.' 'U dan mevrouw? Nee? Oh.’
‘Meneer ik heb mijn bonnetje niet ingeleverd bij de kassa. Wilt u het hebben? Eh..hallo....meneer?’
Nou wérkelijk. Alsof ik vroeg of ik misschien even op hun hoofd mocht poepen.
‘Neenee,’ zeiden ze allemaal. ‘Neenee.’ Met zo’n afwerend gebaar van hun handen.
Ik liet me natuurlijk niet zomaar uit het veld slaan. Maar wie ik ook aansprak, iedereen reageerde alsof ik een vreselijk oneerbaar voorstel deed. Een eindje verderop doken mensen weg achter een sliert winkelkarretjes, ik zag ze denken: nee hè, nou komt dat griezelige mens met dat papiertje onze richting op, help!
JA! Ik probeer iets weg te geven, mensen. DAS ENG HÈ!
Nouja, inmiddels was ik vermoedelijk ook wel een beetje eng. Frántic was ik.
Ik had verdomme beter in die rij voor die balie kunnen gaan staan, dat had me naast mijn euro een aanzienlijk minder slecht humeur opgeleverd.
Mijn schouders ophalen, het briefje met een achteloos gebaar in mijn zak steken en onverrichter zake naar de auto lopen, was uiteraard allang geen optie meer. Nee, ik moest en zou iemand blij (blij! blij!) maken met dat klotebonnetje. Al moest ik het door iemands strot duwen.
En dat is precies (nouja, ongeveer precies) wat ik deed.
‘Wilt u mijn flessenbonnetje,’ blafte ik naar een heerschap dat zojuist zijn fiets op slot zette. En schreeuwde er onmiddellijk achteraan – doch pas nadat ik de bekende afwerende blik en de licht verontschuldigende trek om de mond ontwaard had: ‘JAWEL! JAWEL! Dat wilt u wel! Kijk. Hier. Voor u. Alstublieft.’ En ik propte het bonnetje in zijn hand, draaide me om en beende naar de auto.
Terwijl ik instapte zag ik nog net vanuit mijn ooghoek hoe hij het papiertje tot een propje frommelde en in de sneeuw gooide.
Laat januari maar beginnen.
Ik ben er klaar voor.