Er is een boek verschenen met de titel: God bestaat niet en Jezus is zijn zoon.
Een titel die mij zeer aanspreekt, als overtuigd atheïst, en die ik aldus onmiddellijk op mijn verlanglijstje voor Sinterklaas heb gezet.
Ik ben niet gelovig opgevoed. Integendeel: mijn moeder heeft in haar jeugd zo’n enorme aversie tegen het (gereformeerde) geloof ontwikkeld, door de manier waarop dat werd bedreven door haar moeder - mijn oma – die voortdurend met hel en verdoemenis dreigde, dat ze daar wellicht een beetje in doorgeslagen is. Alles wat maar enigszins naar de bijbel rook, of naar religie in het algemeen, werd met hoongelach bejegend. We keken niet naar de NCRV, ik mocht niet meedoen met de godsdienstles die af en toe op school werd gegeven en ik moest het bijvoorbeeld niet in mijn hoofd halen om thuis vertellen dat er bij een vriendinnetje aan tafel werd gebeden, dan had ik daar misschien nooit meer mogen logeren.
Tsja. Niet zo gek als iets meer trauma dan troost heeft gebracht.
In tegenstelling tot mijn moeder heb ik geen aversie tegen het geloof an sich, ik ben er zelfs altijd behoorlijk in geïnteresseerd geweest, ik snap er alleen nog steeds geen zak van. Ik voel me eerlijk gezegd altijd een beetje ongemakkelijk bij mensen die (uitdrukkelijk) geloven. En niet alleen omdat ik voortdurend moet opletten dat ik niet per ongeluk godslasterende taal uitsla - ik stoot niet graag mensen voor het hoofd - maar vooral omdat ik me constant afvraag wat toch dat verschil is tussen hen en mij. Waarom geloven zij in God en ik niet?
Ben ik intelligenter?
Ben ik minder bang?
Ben ik dom en onwetend?
Zijn zij beter dan ik?
(Vinden zij dat?)
Dat soort dingen.
Ik begrijp het namelijk niet. Hoe iemand – om maar even een makkelijk straatje in te slaan - kan blijven vasthouden aan het scheppingsverhaal. Dat loopt toch aan alle kanten spaak!
Niet dat ik overigens zo consequent ben in mijn overtuigingen, hoor. Zo kan ik bijvoorbeeld rustig denken dat er niets is na de dood, en tegelijkertijd af en toe denken dat ik contact heb met mijn overleden vader; dat rijmt zich ook niet echt lekker met elkaar. Want als mijn vader in het grote niets is verdwenen, wat doet hij dan hier mij de weg te wijzen hè.
Enfin.
Ik wil maar zeggen dat ik het ook allemaal niet weet. Maar ik geloof niet in God, als een hoger wezen. Ik denk namelijk dat er geen hoger wezen ís dan de mens. En dat denk ik niet uit arrogantie, hoor, eerder uit eenzaamheid. Ik meen dat te voelen.
En ja, okee, misschien is er wel ‘iets’.
En als dat ‘iets’ er is, dan denk ik dat het gevormd wordt door onszelf. Dat onze energie kan blijven hangen. Ofzo. Maar dan kom je dus weer bij allerlei woorden terecht: energie, collectief bewustzijn, en daar hou ik dus niet van.
Misschien is het daar wel allemaal misgegaan: bij de woorden. Misschien hadden er geen woorden gegeven moeten worden aan Waar Geen Woorden Voor Zijn. Dan werden er ook geen oorlogen gevoerd uit naam van heilige geschriften. En kon iedereen zich lekker, gewoon, op zijn eigen manier verhouden tot de kosmos en het bestaan.
Maar ja.
Weet ik veel.
Een titel die mij zeer aanspreekt, als overtuigd atheïst, en die ik aldus onmiddellijk op mijn verlanglijstje voor Sinterklaas heb gezet.
Ik ben niet gelovig opgevoed. Integendeel: mijn moeder heeft in haar jeugd zo’n enorme aversie tegen het (gereformeerde) geloof ontwikkeld, door de manier waarop dat werd bedreven door haar moeder - mijn oma – die voortdurend met hel en verdoemenis dreigde, dat ze daar wellicht een beetje in doorgeslagen is. Alles wat maar enigszins naar de bijbel rook, of naar religie in het algemeen, werd met hoongelach bejegend. We keken niet naar de NCRV, ik mocht niet meedoen met de godsdienstles die af en toe op school werd gegeven en ik moest het bijvoorbeeld niet in mijn hoofd halen om thuis vertellen dat er bij een vriendinnetje aan tafel werd gebeden, dan had ik daar misschien nooit meer mogen logeren.
Tsja. Niet zo gek als iets meer trauma dan troost heeft gebracht.
In tegenstelling tot mijn moeder heb ik geen aversie tegen het geloof an sich, ik ben er zelfs altijd behoorlijk in geïnteresseerd geweest, ik snap er alleen nog steeds geen zak van. Ik voel me eerlijk gezegd altijd een beetje ongemakkelijk bij mensen die (uitdrukkelijk) geloven. En niet alleen omdat ik voortdurend moet opletten dat ik niet per ongeluk godslasterende taal uitsla - ik stoot niet graag mensen voor het hoofd - maar vooral omdat ik me constant afvraag wat toch dat verschil is tussen hen en mij. Waarom geloven zij in God en ik niet?
Ben ik intelligenter?
Ben ik minder bang?
Ben ik dom en onwetend?
Zijn zij beter dan ik?
(Vinden zij dat?)
Dat soort dingen.
Ik begrijp het namelijk niet. Hoe iemand – om maar even een makkelijk straatje in te slaan - kan blijven vasthouden aan het scheppingsverhaal. Dat loopt toch aan alle kanten spaak!
Niet dat ik overigens zo consequent ben in mijn overtuigingen, hoor. Zo kan ik bijvoorbeeld rustig denken dat er niets is na de dood, en tegelijkertijd af en toe denken dat ik contact heb met mijn overleden vader; dat rijmt zich ook niet echt lekker met elkaar. Want als mijn vader in het grote niets is verdwenen, wat doet hij dan hier mij de weg te wijzen hè.
Enfin.
Ik wil maar zeggen dat ik het ook allemaal niet weet. Maar ik geloof niet in God, als een hoger wezen. Ik denk namelijk dat er geen hoger wezen ís dan de mens. En dat denk ik niet uit arrogantie, hoor, eerder uit eenzaamheid. Ik meen dat te voelen.
En ja, okee, misschien is er wel ‘iets’.
En als dat ‘iets’ er is, dan denk ik dat het gevormd wordt door onszelf. Dat onze energie kan blijven hangen. Ofzo. Maar dan kom je dus weer bij allerlei woorden terecht: energie, collectief bewustzijn, en daar hou ik dus niet van.
Misschien is het daar wel allemaal misgegaan: bij de woorden. Misschien hadden er geen woorden gegeven moeten worden aan Waar Geen Woorden Voor Zijn. Dan werden er ook geen oorlogen gevoerd uit naam van heilige geschriften. En kon iedereen zich lekker, gewoon, op zijn eigen manier verhouden tot de kosmos en het bestaan.
Maar ja.
Weet ik veel.