Vandaag gingen we met onze dochters naar de kapper. (Ja, op maandag. Ik weet niet waar iedereen dat toch vandaan haalt, dat kappers ’s maandags geloten zijn, maar die van ons is gewoon open.)
Loïs, die werd heel schattig van de knipbeurt en Bo, Bo’s haar werd zo goed! Zo goed dat ze, na zichzelf uitgebreid te hebben staan bewonderen in de spiegel, heel beslist en overtuigend zei: ‘Maar nu moet het nog roze.’
En ik – u mag het een moment van verstandsverbijstering noemen, ik noem het een jolige stemming rondom de begonnen herfstvakantie – zei: ‘Ja. Dat doen we.’
Dus we gingen naar dat rare haarwinkeltje waar ze de gekste kleuren (uitwasbare! uitwasbare!) haarverf verkopen, kozen de beste kleur roze uit en fietsten naar huis.
Dus we gingen naar dat rare haarwinkeltje waar ze de gekste kleuren (uitwasbare! uitwasbare!) haarverf verkopen, kozen de beste kleur roze uit en fietsten naar huis.
Over wat er zich vervolgens in de badkamer afspeelde weide ik beter niet teveel uit (nja, er ontstond enige paniek toen ik zag dat ik de oren en de rug en het voorhoofd van mijn dochter ook roze aan het verven was en nog meer toen ik merkte dat het er niet af ging met een doekje met water en zeep noch met crème noch met aaah! En toen deed ik natuurlijk radeloos mijn handschoenen uit en werden mijn handen en nagels óók roze en oja, zometeen moet ik nog maar even kijken of ik toch niet nog met Cif de roze waas uit de douchebak geschrobd krijg), maar laat ik het erop houden dat het gelukt is.
En dat we een dolgelukkige dochter hebben.
Ghe.