Bij Noordwijk zwom een nat konijn
temidden van een school tonijn.
‘Tja,’ sprak het beest, ‘dat tomt ervan,
als men de ta niet zeggen tan.’
Het is dat Bo geen konijn is, anders had Trijntje Fop dit gedichtje speciaal voor haar geschreven.
Bo kon namelijk, tot ze ruim drie jaar was, evenmin als het konijn uit het gedicht de K uitspreken. Hij zat er gewoon niet op; de K was niet meegeleverd. Er miste een letter op haar printplaat.
Buiten dat het soms wat verwarring veroorzaakte (wil het kind nou een toetje of een koekje?) was hier uiteraard prima mee te leven. Het was wel leuk, zelfs. Haar ‘toppie toffie’ werd overgenomen door onze volledige vrienden- en kennissenkring en zelfs menigmaal ver daarbuiten gesignaleerd.
(Nu, jaren later, zijn er nog steeds mensen die bij ons thuis jolig uitroepen: ‘Nou, een toppie toffie zou er wel in gaan.’ Mensen die categorisch de meewarige blikken die hen dit oplevert verzuimen op te pikken. Tegen deze mensen wil ik hier even zeggen: Get over it. Please. We moved on.)
Eigenlijk, zou je kunnen stellen, was het alleen wat lastig voor onze hond, die destijds al hoogbejaard was en op haar oude dag nog naar een nieuwe naam moest leren luisteren. Ja, dat was wel een beetje sneu. (Hoewel - eerlijk is eerlijk- Toto een veel betere naam voor een hond is dan Coco. Vraag maar aan Dorothy.)
Maar aan alles komt een eind.
Op een dag zei Bo, met een verdrietig gezichtje: ‘Mama, it tan de ta niet zeggen hè?’
Toen was het op slag niet meer leuk. We gingen oefenen en een paar dagen later riep Bo vol overgave: ‘Koffie, koekjes, krokodil, keukenapparatuur! ’ tegen iedereen die het maar wilde horen.
Wat overigens naast het einde van een tijdperk, ook een stiekeme opluchting inhield. Want ik weet het wel, er zijn ergere gebreken, maar als ouder wil je nou eenmaal het liefst dat je kind helemaal compleet is: met 10 vingertjes, 10 teentjes én een K.