Doorgaan naar hoofdcontent

Olympisch kotsvangen


We waren ergens in Noord-Frankrijk of in België, tweederde van onze terugreis-van-vakantie zat er inmiddels op en Henk en ik hadden een beetje, nouja, ruzie is een groot woord, maar er was sprake van wat onderlinge irritatie.
De directe aanleiding hiervoor vormde een zakje snoepjes dat we hadden gekocht bij de laatste stop en dat nu ineens onvindbaar bleek - de onderliggende reden was natuurlijk dat we allebei moe waren, we al ruim 12 uur in de auto hadden gezeten, en gewoon graag naar huis wilden (en dit laatste tegelijkertijd ook juist helemaal niet).

We zwegen. Want sinds we kinderen hebben sinds Bo en Merlijn bij de minste stemverheffing roepen: “Géén ruzie maken! Jullie gaan zeker scheiden!?” schreeuwen we bij onenigheid niet meer, maar zwijgen we gewoon heel hard naar elkaar.
(Overigens zaten Bo en Merlijn ten tijde van de betreffende disharmonie te slapen achterin de auto, maar ook dat kan natuurlijk een argument zijn om niet al te luid te kibbelen.)

Omdat het avond was en al donker, zat ik aan het stuur: een gewoonte die we jaren geleden hebben opgevat, sinds gebleken is dat tijdens het autorijden bij nacht en ontij mijn ogen - in tegenstelling tot die van Henk - niet de neiging hebben dicht te vallen. Het kan wel gebeuren dat ik gewoon vier uur lang vergeet met mijn ogen te knipperen, maar dicht vallen ze nooit.

Resumerend: ik reed en de sfeer was ietwat ongezellig, toen ik achter mij een kuch-geluid hoorde. ‘Loïs is misselijk!’ zei ik, het stilzwijgen voor een moment verbrekend (want noodgeval) en dacht: k*t. Want alleen moeders zijn immers in staat direct en doortastend te handelen in een dergelijke situatie, maar ik kon nu niets doen: Loïs zit recht achter de bestuurdersstoel en ze is te klein om opdrachten als ‘spuug in dit zakje’ te kunnen begrijpen, laat staan uitvoeren.
Ik moest ons lot in handen leggen van Henk.

Henk, die onmiddellijk naar achteren dook, Loïs los maakte uit haar stoeltje, haar op schoot nam, een rol keukenpapier van de bodem van de auto graaide, er wat velletjes afscheurde en daarmee precies op tijd de eerste golf opving. En met de volgende velletjes de tweede golf. En met de volgende velletjes de derde golf. En met de....ja, want het was niet gewoon een keertje spugen, nee, ze gaf wel 10 keer over.
Het ging maar door.
En Henk maar scheuren en vangen. And he didn’t spill a drop.
Als ik niet nog steeds aan het mokken was en aan het doen alsof ik me krampachtig op de weg concentreerde – wat eigenlijk nog zo was ook want: kind niet veilig in autostoeltje = eng - dan had ik geapplaudiseerd.

Na ongeveer een uur viel Loïs in slaap en zette Henk haar terug in haar stoeltje.
Toen hij ook weer in zijn gordel zat en de rust was wedergekeerd, mompelde hij iets in zichzelf, waarvan ik alleen de woorden ‘Olympisch kotsvangen’ verstond.
En toen moest ik zo lachen. De tranen stroomden over mijn wangen. Want het was inderdaad briljant jongleerwerk geweest. Misschien (ik zeg misschien hè) nog wel beter dan ik het had gedaan. Henk moest ook lachen. En zo werd het toch weer gezellig. En vonden we ook nog de snoepjes terug. In mijn tas.