(Weet u het nog? Klik)
Ze zitten naast elkaar op de bank in de kamer. Bregtje kijkt uit het raam en bijt op haar nagels. Vera bestudeert een schram op haar knie. Het is al bijna donker buiten.
Aan de tafel zit Marijke. Ze heeft gehuild, haar ogen zijn rood. Papa staat achter haar stoel met zijn arm om haar schouders. Hij is meteen teruggekomen uit Brussel toen hij hoorde wat er was gebeurd.
Vera zou willen dat hij háár nu zo vasthield, in plaats van Marijke. Ze heeft zin om bij hem op schoot te kruipen, zoals vroeger, toen ze nog gewoon samen waren. Toen ze nog niet hier woonden, bij Marijke. En bij Bregtje en Iris.
“Het is heel, héél erg dom wat jullie gedaan hebben,” begint papa. “Beseffen jullie dat? Ze had wel...”
“Ze had wel dóód kunnen zijn!” Marijke’s stem klinkt vreemd hoog. “Jullie hebben geen idee hoe het is.... hoe moeilijk het altijd is, met Iris..”
Bregtje begint te huilen. Ze loopt naar Marijke en legt haar hoofd in haar moeders schoot. “Het spijt me zo,” snikt ze, “ik wist niet, we wisten niet......we speelden alleen dat....”
Vera slikt verwoed haar tranen weg.
Ze moet zo haar best doen om niet te huilen dat haar keel er pijn van doet.
Iris was vergiftigd, had de ambulancebroeder gezegd.
Vergiftigd.
Het woord blijft steeds in haar hoofd rondspoken. Net als het beeld van Iris in haar witte jurk, kronkelend in het gras.
Arme Iris. Zou ze bang zijn in het ziekenhuis? Snapt ze dat de dokters haar alleen maar beter willen maken? Meestal vertrouwt ze vreemde mensen niet.
Ons vertrouwde ze wel, denkt Vera verschrikt. En wij hebben haar ziek gemaakt. Ze voelt het bloed tegen haar slapen bonzen.
“Ze hebben haar maag leeggepompt,” zegt Marijke, ineens weer kalm.
“Het was waarschijnlijk de Oleander.”
Bregtje is weer op de bank gaan zitten en droogt haar tranen met de mouw van haar vest. Vera pakt haar hand. Een opwelling, waar ze meteen al weer spijt van heeft. Bregtje kijkt haar aan, verbaasd.
Maar ze trekt haar hand niet los.
Ze zitten naast elkaar op de bank in de kamer. Bregtje kijkt uit het raam en bijt op haar nagels. Vera bestudeert een schram op haar knie. Het is al bijna donker buiten.
Aan de tafel zit Marijke. Ze heeft gehuild, haar ogen zijn rood. Papa staat achter haar stoel met zijn arm om haar schouders. Hij is meteen teruggekomen uit Brussel toen hij hoorde wat er was gebeurd.
Vera zou willen dat hij háár nu zo vasthield, in plaats van Marijke. Ze heeft zin om bij hem op schoot te kruipen, zoals vroeger, toen ze nog gewoon samen waren. Toen ze nog niet hier woonden, bij Marijke. En bij Bregtje en Iris.
“Het is heel, héél erg dom wat jullie gedaan hebben,” begint papa. “Beseffen jullie dat? Ze had wel...”
“Ze had wel dóód kunnen zijn!” Marijke’s stem klinkt vreemd hoog. “Jullie hebben geen idee hoe het is.... hoe moeilijk het altijd is, met Iris..”
Bregtje begint te huilen. Ze loopt naar Marijke en legt haar hoofd in haar moeders schoot. “Het spijt me zo,” snikt ze, “ik wist niet, we wisten niet......we speelden alleen dat....”
Vera slikt verwoed haar tranen weg.
Ze moet zo haar best doen om niet te huilen dat haar keel er pijn van doet.
Iris was vergiftigd, had de ambulancebroeder gezegd.
Vergiftigd.
Het woord blijft steeds in haar hoofd rondspoken. Net als het beeld van Iris in haar witte jurk, kronkelend in het gras.
Arme Iris. Zou ze bang zijn in het ziekenhuis? Snapt ze dat de dokters haar alleen maar beter willen maken? Meestal vertrouwt ze vreemde mensen niet.
Ons vertrouwde ze wel, denkt Vera verschrikt. En wij hebben haar ziek gemaakt. Ze voelt het bloed tegen haar slapen bonzen.
“Ze hebben haar maag leeggepompt,” zegt Marijke, ineens weer kalm.
“Het was waarschijnlijk de Oleander.”
Bregtje is weer op de bank gaan zitten en droogt haar tranen met de mouw van haar vest. Vera pakt haar hand. Een opwelling, waar ze meteen al weer spijt van heeft. Bregtje kijkt haar aan, verbaasd.
Maar ze trekt haar hand niet los.