Doorgaan naar hoofdcontent

Felix Baumgartner en ik


Heeft u pas ook die documentaire gezien over die man, die een parachutesprong maakte, vanaf 'de rand van de atmosfeer' op 39 kilometer hoogte?
Ik had het al gezien op het Jeugdjournaal en dacht toen alleen maar: Oh. Das best hoog. Nou, mooi. Mooi dat het is gelukt.

Maar toen zag ik dus later die documentaire, en toen besefte ik pas wat een toestand het eigenlijk allemaal was. Met vijf jaar voorbereiding. Nou was het natuurlijk een Amerikaanse documentaire, dus lekker dramatisch aangedikt enzo, maar toch: jemig, het is best nog een dingetje hoor, van zo hoog. Want daar is namelijk bijna geen luchtdruk en zonder speciaal pak zwel je dus onmiddellijk op tot twee keer zo groot en begint het bloed uit je porieën te lekken. (En willen we dat niet allemaal?)

Maar ja, zo’n drukpak zit natuurlijk helemaal niet lekker, je kunt je nauwelijks bewegen en niet sturen met je lichaam dus het voelt alsof je als een postpakketje naar beneden flikkert. En je kunt het zo moeilijk oefenen hè, dus alles moet van tevoren goed zijn voorbereid. (Vijf jaar!)
En toen het dan eindelijk ging gebeuren werd het nog even heel spannend, want toen leek de verwarming van zijn helm kapot (en dat lieten ze stiekem niet zien in de live uitzending!), maar het kwam toch goed en hij landde veilig op de grond. (Zo, ik dacht effe snel, dan weet u de documentaire ook.)

Ik heb ook eens parachutegesprongen. Geparachutespringt. Onee. Want hoe was het ook weer? Even resumeren. 
Een sterk werkwoord wordt zwak in een samenstelling als: 
1. het eerste deel een zelfstandig naamwoord is (Parachute, check) 
2. dit zelfstandig naamwoord in de vierde naamval staat. (Nee: je springt niet de parachute, je sprint mét de parachute, dat is de derde naamval.) 

Ik was zeventien en wilde iets leuks doen in de zomervakantie. Iets spannends. Iets wat mijn klasgenoten niet deden.
‘Ga op zeilkamp,’ stelden mijn ouders voor. En ik zei: ‘Nee zeg, dát is suf,’ omdat ik nou eenmaal alles suf vond wat mijn ouders voorstelden.
(Nu denk ik: misschien was zeilkamp best leuk geweest. Daar heb je ook nog wat aan in je latere leven. Maar goed.)

Ik ging naar het vvv-kantoor, om wat ideeën op te doen en mijn oog viel onmiddellijk op een brochure.
Kom parachutespringen op Texel.
Briljánt!
En het was niet eens zo duur! Nee, dat viel best mee!
600 gulden voor een hele week.
Dus ik toog met het goede nieuws naar mijn ouders. Die eerst groen werden en toen geel en uiteindelijk besloten met: ‘Als je het dat dan perse wil, moet je het maar zelf betalen.’
Dus ik ging sparen.
Er was trouwens ook een cursus van 1300 gulden, maar daar besteedde ik verder geen aandacht aan, want zoveel geld zou ik natuurlijk nooit bij elkaar krijgen.

Ik bleek het enige meisje in de groep, met 24 jongens.
En er werd meewarig naar me gekeken. Of ik wel wist dat springen met ‘deze ouderwetse ronde’ parachutes best moeilijk was? En meer iets voor stevige knapen?

In de andere groep, de 1300 gulden-groep, zaten wél meer meisjes, zag ik. Zij gingen springen met moderne parachutes, de zogenaamde matrassen, waarmee je kunt sturen en afremmen vlak voor de grond, zodat je op je voetjes kunt landen.

Onze parachutes zorgden ervoor dat je weliswaar zachter landt dan zónder parachute, maar nog steeds zo hard als bij een sprong van drie à vier meter hoogte. Dat is zo ongeveer vanaf de bovenkant van het muurtje van je balkon op de eerste verdieping.
Of van boven uit het klimrek dat de parachuteschool speciaal voor ons had laten bouwen om te oefenen.
En verder kregen we eerste dagen alleen theorie. Heel veel theorie, tot het me duizelde. Van wanneer en hoe je de noodparachute trekt en over de wind (vooral veel over de wind!) en over hoe je de parachute moet draaien (aan één kant zit een soort luchtgat) om gebruik te maken van die wind.
Ook oefenden we hoe we uit het vliegtuig moesten springen. Met een houten oefenvliegtuig zonder vleugels.

We sprongen van 600 meter, waarbij vanzelf de parachute opengaat. (De zak waar ie in zit blijft dan achter aan een touw waarmee je in eerste instantie aan het vliegtuig vastzit.)
En daar was iets leuks bij: Je gaat in zeventallen het vliegtuigje in, en iedereen moet er in omgekeerde volgorde weer uit, omdat de touwen op die wijze over elkaar zitten. Dus de regel was: Als je het vliegtuig ín ging, dan ging je er uit ook. Durfde je toch ineens niet, boven, dan werd je zonder pardon geduwd. Want anders kon de volgende ook niet.
Haha.
Ik wist eigenlijk helemaal niet of ik zou durven, maar stapte toch maar gewoon het vliegtuigje in, want daar was ik tenslotte voor gekomen. (Ik ging als zesde. Zodat ik er als tweede uit zou moeten.)
Maar oeh! Toen ging ineens de deur open, hoog in de lucht.
Wat een lawaai! Wat een wind! Afschuwelijk! En je ziet de aarde beneden. Groene weilanden, heel ver in de diepte. Zo eng!
De eerste sprong eruit en toen was ik aan de beurt en ik volgde als onder hypnose de commando’s van de leraar op, die we met het houten vliegtuig op de grond zo vaak hadden gerepeteerd.
‘Naar voren schuiven! Benen over de rand! Camera kijken!* Ready? Go!’
En ik ging.
Ik deed het gewoon. Hoppa.
En toen viel ik naar beneden.
En ik weet nog dat ik daar héél erg van schrok.
Want het is natuurlijk logisch als je erover nadenkt, maar ik had het toch niet zo verwacht.
Ik had gedacht, blijkbaar, dat het toch een beetje meer zou voelen als zwéven, zo lekker op de lucht.

Nou, nee dus.
Als een kanonskogel viel ik op mijn buik naar beneden. In drie seconden, 200 meter.
En toen ging ik plotseling weer omhoog!
Nouja, zo voelde het toen de parachute openging.
En toen was ineens alles stil. Muisstil.
En ik was ópgelucht, man. Ik viel niet meer!
Meteen na de opluchting herinnerde ik me wat ik moest doen en ik greep boven mijn hoofd de touwen, waarbij ik per ongeluk vast kwam te zitten met mijn vinger in een ringetje. Muurvast. Haha. Maar het kon me niks schelen! Want ik viel niet meer.
Ik zou beneden waarschijnlijk mijn vinger breken, maar wat maakte het uit! Ik viel niet meer.


En toen was het eigenlijk net als met de helm van Felix Baumgartner: alles kwam goed. Ik kreeg ineens toch mijn vinger los en de landing verliep ook gladjes (fragiele meisjes van zeventien kunnen dat heus ook) en ik was een half uur totaal uitzinnig.
En daarna sloeg het weer om en bleef het de rest van de week stormen en regenen en konden er geen sprongen meer worden gemaakt. De overige sprongen benodigd voor het brevet konden uiteraard later worden ingehaald, maar daarvoor heb ik nooit meer de moed kunnen opbrengen.

Want waar heb je nou ook eigenlijk een parachutespringbrevet voor nodig.


*