Een vraagstuk waar ik mijn hele leven al mee worstel is het volgende. Lijken wij mensen nou vooral op elkaar, of verschillen we juist?
Antwoord: Allebei natuurlijk. Het ligt eraan hoe ver je inzoomt.
Van een afstand lijken we allemaal op elkaar. Hoe dichterbij je komt, hoe meer verschillen je ziet: we zijn meer of minder intelligent, we worden kunstenaar of bankdirecteur, we houden van reizen of juist van thuisblijven, we stemmen groen links of pvv, we houden van Coldplay of van Rammstein, we neuken erop los of blijven ons hele leven trouw aan een persoon.
Okee.
Maar dat is niet wat ik bedoel.
Mijn worsteling zit hem in de vraag: focus ik me, als mens, in relatie tot mijn soortgenoten, op de verschillen of de overeenkomsten?
Zijn we in wezen, van nature, eenzaam of weten we ons verbonden?
Vroeger, als kind, in het dorp waar ik woonde, voelde ik me ánders.
Ik voelde me een rode knikker, tussen allemaal blauwe knikkers, zoals Claudia de Breij dat eergisteren zo treffend zei in het programma 24 uur met... Later, vertelde Claudia, leerde ze andere rode knikkers kennen; ze wáren er dus wel, maar niet in het dorp waar ze opgroeide.
Ook dat herkende ik; ik kwam ook later in mijn leven andere rode knikkers tegen.
En dat hielp tegen de eenzaamheid.
Ik vond het maar een mooie metafoor, dat met die knikkers.
Maar later in bed dacht ik: is het wel zo?
Zijn er rode en blauwe knikkers?
Ik bedoel: weten de blauwe knikkers dat ze blauwe knikkers zijn en voelen ze zich ook zo, lekker veilig en geborgen tussen al die andere blauwe knikkers?
Of voelt iederéén zich misschien een rode knikker tussen allemaal blauwe?
En zijn er dus helemaal geen blauwe knikkers? Of: geen rode knikkers dus eigenlijk?
Voelen we ons allemáál anders en zijn we daarin juist dus weer heel erg hetzelfde?
Of wil ik dat gewoon graag, vanuit mijn onvermogen werkelijk contact te maken?
Ik had toevallig een paar weken geleden een etentje met vier vriendinnen van de lagere school. Dat was enorm leuk, maar ook weer zo rode-knikkerig!
Zij waren daar, vroeger, in dat dorp.
Ik niet.
Niet echt.
(Maar blijkbaar dan toch, want ik kon meepraten, we hadden gemeenschappelijke herinneringen, en hee, ik was uitgenodigd voor dat etentje, dat is al bewijs genoeg.)
Maar ik vraag me nu dus af: zagen zij mij als rode knikker? Of zagen daar vijf rode knikkers vier blauwe knikkers bij zich aan tafel zitten?
Pff.
Hoe dan ook, het maakt niet uit, want het blijft hetzelfde: If all marbles are red, some marbles are redder than others. Het is een feit dat ik altijd heel gelukkig word als ik een andere rode knikker tegenkom, in bijna exact dezelfde schakering.
Hm. Ik geloof niet dat ik helemaal die mooie ronde cirkel heb gemaakt die ik voor ogen had met dit filosofisch werkje.
Nja.
Filmpje!
Antwoord: Allebei natuurlijk. Het ligt eraan hoe ver je inzoomt.
Van een afstand lijken we allemaal op elkaar. Hoe dichterbij je komt, hoe meer verschillen je ziet: we zijn meer of minder intelligent, we worden kunstenaar of bankdirecteur, we houden van reizen of juist van thuisblijven, we stemmen groen links of pvv, we houden van Coldplay of van Rammstein, we neuken erop los of blijven ons hele leven trouw aan een persoon.
Okee.
Maar dat is niet wat ik bedoel.
Mijn worsteling zit hem in de vraag: focus ik me, als mens, in relatie tot mijn soortgenoten, op de verschillen of de overeenkomsten?
Zijn we in wezen, van nature, eenzaam of weten we ons verbonden?
Vroeger, als kind, in het dorp waar ik woonde, voelde ik me ánders.
Ik voelde me een rode knikker, tussen allemaal blauwe knikkers, zoals Claudia de Breij dat eergisteren zo treffend zei in het programma 24 uur met... Later, vertelde Claudia, leerde ze andere rode knikkers kennen; ze wáren er dus wel, maar niet in het dorp waar ze opgroeide.
Ook dat herkende ik; ik kwam ook later in mijn leven andere rode knikkers tegen.
En dat hielp tegen de eenzaamheid.
Ik vond het maar een mooie metafoor, dat met die knikkers.
Maar later in bed dacht ik: is het wel zo?
Zijn er rode en blauwe knikkers?
Ik bedoel: weten de blauwe knikkers dat ze blauwe knikkers zijn en voelen ze zich ook zo, lekker veilig en geborgen tussen al die andere blauwe knikkers?
Of voelt iederéén zich misschien een rode knikker tussen allemaal blauwe?
En zijn er dus helemaal geen blauwe knikkers? Of: geen rode knikkers dus eigenlijk?
Voelen we ons allemáál anders en zijn we daarin juist dus weer heel erg hetzelfde?
Of wil ik dat gewoon graag, vanuit mijn onvermogen werkelijk contact te maken?
Ik had toevallig een paar weken geleden een etentje met vier vriendinnen van de lagere school. Dat was enorm leuk, maar ook weer zo rode-knikkerig!
Zij waren daar, vroeger, in dat dorp.
Ik niet.
Niet echt.
(Maar blijkbaar dan toch, want ik kon meepraten, we hadden gemeenschappelijke herinneringen, en hee, ik was uitgenodigd voor dat etentje, dat is al bewijs genoeg.)
Maar ik vraag me nu dus af: zagen zij mij als rode knikker? Of zagen daar vijf rode knikkers vier blauwe knikkers bij zich aan tafel zitten?
Pff.
Hoe dan ook, het maakt niet uit, want het blijft hetzelfde: If all marbles are red, some marbles are redder than others. Het is een feit dat ik altijd heel gelukkig word als ik een andere rode knikker tegenkom, in bijna exact dezelfde schakering.
Hm. Ik geloof niet dat ik helemaal die mooie ronde cirkel heb gemaakt die ik voor ogen had met dit filosofisch werkje.
Nja.
Filmpje!