Mensen, mensen, mijn hoofd loopt over van de leukigheden en de logwaardige onderwerpen. Zo is vandaag de piano gerepareerd en gestemd na een jaar van extreme valsheid en kan ik eindelijk in evenwicht blijven op de rola-rola van Bo. Echt, ik ga als een malle op dat ding! (Een rola-rola is een...ach nee laat maar zitten.)
Ook kreeg ik vandaag een heel leuk boek opgestuurd, door een uitgever die ik op vakantie heb ontmoet. Een boek over een wijnreis, geschreven door Kermit Lynch. En ik bemerkte daarbij een heel grappig conflict in mijn hersens. Bij wijn denk ik (klaarblijkelijk) als vanzelf aan de kleur rood, maar tegelijkertijd krijg ik van de naam van de schrijver onherroepelijk groene gevoelens. En dat gaat dus niet goed! Kortsluiting is een groot woord, maar het wringt duidelijk, daarboven. Misschien omdat rood en groen complementaire kleuren zijn?
En nu ik toch bezig ben met de wetenschap van likmevestje, laat me even uw aandacht vragen voor een kwestie uit de wondere wereld der Nederlandse grammatica.
Iemand vertelde me vanmiddag dat ze had wadgelopen. Wad had gelopen.
(Wat? Vroeg ik, wad niet grappig was.) En terwijl ik naar haar verhaal luisterde over hoe leuk het was en hoe zwaar en ook wel spannend, stond ik zo wat te mijmeren, over dat het eigenlijk gewadloopt moet zijn.
Zwakke werkwoorden worden sterk door een voorvoegsel, immers.
Het is niet: stofzuigen - zoog stof - stofgezogen
Maar: stofzuigen - stofzuigde - gestofzuigd
En dus ook niet: wadlopen - liep wad - wadgelopen
Maar: wadlopen - wadloopte - gewadloopt
Zo, redeneerde ik tot voor kort, moest het ook hardlopen - hardloopte - gehardloopt zijn. Al vond ik dat wel wat gek. Niet ten onrechte, bleek onlangs; iemand met verstand van zaken legde me namelijk uit dat dit veranderen van zwak in sterk alléén opgaat als het voorvoegsel een zelfstandig naamwoord betreft!
Aha!
Stof en Wad, dat zijn zelfstandige naamwoorden, dus zuigen en lopen worden sterk.
Hard is een bijvoeglijk naamwoord, dus lopen blijft hier zwak.
En neer, bijvoorbeeld, is een bijwoord, dus is het: neerslaan - sloeg neer - neergeslagen.
En niet: haha, ik ga het niet eens opschrijven.
Dus daar waren we ook weer uit.
Maar toch. Het stringent doorvoeren van deze regel leidt wel tot een enigszins vreemd taalgebruik.
Want.
Paardrijden?
Paard is een zelfstandig naamwoord, dus is het paardrijden – paardrijdde - gepaardrijd.
(...)
Ja dáhag, u weet ik durf alles, ik ken geen angst, maar ik denk dat iedereen me raar aankijkt als ik zeg dat ik zo lekker heb gepaardrijd.
Ook kreeg ik vandaag een heel leuk boek opgestuurd, door een uitgever die ik op vakantie heb ontmoet. Een boek over een wijnreis, geschreven door Kermit Lynch. En ik bemerkte daarbij een heel grappig conflict in mijn hersens. Bij wijn denk ik (klaarblijkelijk) als vanzelf aan de kleur rood, maar tegelijkertijd krijg ik van de naam van de schrijver onherroepelijk groene gevoelens. En dat gaat dus niet goed! Kortsluiting is een groot woord, maar het wringt duidelijk, daarboven. Misschien omdat rood en groen complementaire kleuren zijn?
En nu ik toch bezig ben met de wetenschap van likmevestje, laat me even uw aandacht vragen voor een kwestie uit de wondere wereld der Nederlandse grammatica.
Iemand vertelde me vanmiddag dat ze had wadgelopen. Wad had gelopen.
(Wat? Vroeg ik, wad niet grappig was.) En terwijl ik naar haar verhaal luisterde over hoe leuk het was en hoe zwaar en ook wel spannend, stond ik zo wat te mijmeren, over dat het eigenlijk gewadloopt moet zijn.
Zwakke werkwoorden worden sterk door een voorvoegsel, immers.
Het is niet: stofzuigen - zoog stof - stofgezogen
Maar: stofzuigen - stofzuigde - gestofzuigd
En dus ook niet: wadlopen - liep wad - wadgelopen
Maar: wadlopen - wadloopte - gewadloopt
Zo, redeneerde ik tot voor kort, moest het ook hardlopen - hardloopte - gehardloopt zijn. Al vond ik dat wel wat gek. Niet ten onrechte, bleek onlangs; iemand met verstand van zaken legde me namelijk uit dat dit veranderen van zwak in sterk alléén opgaat als het voorvoegsel een zelfstandig naamwoord betreft!
Aha!
Stof en Wad, dat zijn zelfstandige naamwoorden, dus zuigen en lopen worden sterk.
Hard is een bijvoeglijk naamwoord, dus lopen blijft hier zwak.
En neer, bijvoorbeeld, is een bijwoord, dus is het: neerslaan - sloeg neer - neergeslagen.
En niet: haha, ik ga het niet eens opschrijven.
Dus daar waren we ook weer uit.
Maar toch. Het stringent doorvoeren van deze regel leidt wel tot een enigszins vreemd taalgebruik.
Want.
Paardrijden?
Paard is een zelfstandig naamwoord, dus is het paardrijden – paardrijdde - gepaardrijd.
(...)
Ja dáhag, u weet ik durf alles, ik ken geen angst, maar ik denk dat iedereen me raar aankijkt als ik zeg dat ik zo lekker heb gepaardrijd.
Edit 15-09: Thanks, Jacq! Ja, dat moet het zijn!
Een zwak werkwoord wordt sterk door een voorvoegsel, mits dit voorvoegsel een zelfstandig naamwoord is én in de vierde naamval staat.
(Hoewel ik gewadloopt nog steeds beter vind klinken. En er zijn ook mensen, zoals Geert Booij, die toch menen dat het gepaardrijd moet zijn:)