En toen gebeurde er iets, wat we met de beste wil van de
wereld niet hadden kunnen voorzien.
Lotje, u weet wel: niet onze poes, is..... verhuisd!
We hadden eigenlijk net zo’n beetje besloten dat het zo niet langer kon.
Lotje was hele dagen bij ons, ging om een uur of zes even naar
huis om te eten (behalve wanneer die noodzaak er niet was omdat we per ongeluk
de kaas hadden laten slingeren op het aanrecht) en kwam een paar uur later weer
terug.
De laatste tijd was ze gedurende de nacht ook bij ons in bed, omdat
we wisten dat ze na 22:30 uur niet meer naar binnen kon in haar eigen huis (geen
kattenluik) en het ’s nachts koud was – en we haar bovendien ook met geen
stok naar buiten kregen.
Als je er verder niet over nadacht, was het eigenlijk een
prima gang van zaken.
Maar het knaagde – niet onterecht blijkt nu – toch wat
aan mijn karma: we hadden een wel-de-lusten-maar-niet-de-lasten-kat waar we de hele dag mee konden knuffelen, maar die ondertussen ergens anders gemist
werd.
Enigszins gesterkt door de reacties op de 'Wat zou u doen' in de Volkskrant van vorige week (die overigens verontrustende overeenkomsten vertoonde met
onze situatie) had ik een soort van adoptievoorstel uitgedacht. Daar moesten we
in het nieuwe jaar maar eens wat mee gaan doen.
Ook al achtte ik de kans van slagen uiterst klein.
Wanneer Lotje wat erg veel bij ons was geweest – als we bijvoorbeeld
een paar dagen achter elkaar de spreekwoordelijke kaas op het aanrecht hadden
laten slingeren – kwam er steevast een berichtje van haar baasje: Is Lotje bij jullie? We hebben haar al dagen
niet gezien en we missen haar zo.
Au.
En dan zetten we haar maar weer resoluut en schuldbewust
buiten de deur.
Zo ging het ook op de donderdag voor de kerstvakantie.
Maar 's avonds kwam ze niet terug.
En de volgende dagen ook niet.
Op zondag zei ik: ‘Ze houden haar
binnen denk ik. Arme Lotje. Nu wordt ze gestraft omdat wij haar zo lief vinden.’
Maandag hield ik het niet meer uit. Waar de fok was Lotje?
Ik stuurde een sms, lichtelijk schijnheilig: Nu hebben wij Lotje al vier dagen niet
gezien. Ik hoop dat ze bij jullie is?
Aan het begin van de avond, we zaten net klaar op de bank om een film te starten (Hachi– a dog’s tale), kwam er antwoord.
Ik las het bericht.
Ja, sorry, het ging
ineens allemaal heel snel, we hadden nog even langs willen komen met Lotje,
zodat jullie afscheid konden nemen, maar dat lukte niet meer. We zijn verhuisd.
Naar Glimmen. Bedankt voor de goede zorgen voor onze kat.
Ik slaagde een ijselijke gil.
‘Wat is er? Wat is er,’ riep iedereen.
‘Het is heel erg! Het is heel erg!’ kon ik niets anders
uitbrengen.
Totaal in shock waren we.
Zomaar bruut uit ons leven gerukt.
Uit het veld geslagen gingen we toch maar naar
de film kijken.
Over een hond die negen jaar lang bij het station blijft wachten
op zijn baas – die nooit meer uit de trein zal stappen omdat hij is overleden
aan een hartaanval.
Bij de afloop moesten we allemaal huilen.
Om Hachi.
Maar vooral om Lotje.
Heel hard.
Ik sms’te iets volwassens terug: Ik hoop dat Lotje een goede start kan maken in haar nieuwe omgeving. En
jullie natuurlijk ook. We hebben erg van haar genoten: wat een lieve poes.
Maar we rekenen er natuurlijk gewoon op dat ze terug komt
lopen.
Dat hoor je wel eens, toch? Dat katten dat kunnen? Honderden kilometers, soms.
Van Glimmen naar Groningen is maar vijftien.
Zucht.
Van Glimmen naar Groningen is maar vijftien.
Zucht.
(Doe maar niet, Lotje. Veel te gevaarlijk. Er zijn zoveel auto's....)