Zeventien jaar geleden heb ik een vriendin zien sterven.
Dat was een ingrijpende ervaring.
Ze had kanker, al een paar jaar, maar ineens ging ze heel snel achteruit.
Ze lag in een ziekenhuisbed en kon niet meer praten, al probeerde ze dat nog wel.
Ze ging steeds zwaarder ademhalen en ik weet nog dat ik alleen maar paniekerig dacht: Doe iets! Doe dan iets! Iemand moet iets doen!
(Ik kan al niet tegen een lijdend insect. En vorig jaar heb ik nog een stoeptegel op een stervende vogel gegooid – geen idee overigens of ik die vogel daar een plezier mee deed, maar ja, ik kon het niet aanzien, hè.)
Maar ik zei natuurlijk niets. Ik stond gewoon als aan de grond genageld bij het bed, want ik wist het wel: er was niets meer aan te doen.
This was it.
En er wérd al wel iets gedaan; ze kreeg palliatieve sedatie en morfine, tegen de benauwdheid en de pijn, om het haar zo comfortabel mogelijk te maken.
Comfortabel: zo zag het er niet uit.
Ik vond het echt afschuwelijk.
Niet alleen omdat ze veel te jong was.
En het er totaal niet mee eens, dat ze moest sterven. En haar laatste verstaanbare woorden waren: ‘Godverdomme, nou heb ik toch verloren.’
Maar vooral ook omdat ik me ter plekke realiseerde dat we er naderhand niet over ná zouden kunnen praten, samen.
Zo van ‘Nou nou, poeh poeh, dat was wat hè.’
‘Ja heftig man, ik ging gewoon dóód!’
‘Ik weet het! Ik was erbij! Het was zo vreselijk om te zien!’
‘Nou, dat kan ik me voorstellen. Voor mij was het trouwens ook geen pretje. Zeg, jij nog een wijntje?’
Dat was een werkelijk angstaanjagende gedachte; dat we het er straks niet over konden hébben.
Maar misschien hou ik wel meer dan de gemiddelde mens van napraten. Ik ben een na-mens. Een nagenieter, ook. (Je hebt voor- en nagenieters. En je hebt nu-genieters. Die zijn het gelukkigst, schijnt. Want die leven in het moment. Ik ben daar niet zo goed in. Het is bij mij altijd meer achteraf, dat ik denk: Jeetje, dát was leuk.)
Eigenlijk is het heel logisch.
Samen ergens over kunnen napraten, impliceert een goede afloop.
En die heb je nou eenmaal niet, in veel gevallen, bij doodgaan.
Dat was een ingrijpende ervaring.
Ze had kanker, al een paar jaar, maar ineens ging ze heel snel achteruit.
Ze lag in een ziekenhuisbed en kon niet meer praten, al probeerde ze dat nog wel.
Ze ging steeds zwaarder ademhalen en ik weet nog dat ik alleen maar paniekerig dacht: Doe iets! Doe dan iets! Iemand moet iets doen!
(Ik kan al niet tegen een lijdend insect. En vorig jaar heb ik nog een stoeptegel op een stervende vogel gegooid – geen idee overigens of ik die vogel daar een plezier mee deed, maar ja, ik kon het niet aanzien, hè.)
Maar ik zei natuurlijk niets. Ik stond gewoon als aan de grond genageld bij het bed, want ik wist het wel: er was niets meer aan te doen.
This was it.
En er wérd al wel iets gedaan; ze kreeg palliatieve sedatie en morfine, tegen de benauwdheid en de pijn, om het haar zo comfortabel mogelijk te maken.
Comfortabel: zo zag het er niet uit.
Ik vond het echt afschuwelijk.
Niet alleen omdat ze veel te jong was.
En het er totaal niet mee eens, dat ze moest sterven. En haar laatste verstaanbare woorden waren: ‘Godverdomme, nou heb ik toch verloren.’
Maar vooral ook omdat ik me ter plekke realiseerde dat we er naderhand niet over ná zouden kunnen praten, samen.
Zo van ‘Nou nou, poeh poeh, dat was wat hè.’
‘Ja heftig man, ik ging gewoon dóód!’
‘Ik weet het! Ik was erbij! Het was zo vreselijk om te zien!’
‘Nou, dat kan ik me voorstellen. Voor mij was het trouwens ook geen pretje. Zeg, jij nog een wijntje?’
Dat was een werkelijk angstaanjagende gedachte; dat we het er straks niet over konden hébben.
Maar misschien hou ik wel meer dan de gemiddelde mens van napraten. Ik ben een na-mens. Een nagenieter, ook. (Je hebt voor- en nagenieters. En je hebt nu-genieters. Die zijn het gelukkigst, schijnt. Want die leven in het moment. Ik ben daar niet zo goed in. Het is bij mij altijd meer achteraf, dat ik denk: Jeetje, dát was leuk.)
Eigenlijk is het heel logisch.
Samen ergens over kunnen napraten, impliceert een goede afloop.
En die heb je nou eenmaal niet, in veel gevallen, bij doodgaan.