Ik was bij een vriendin. We gingen lunch maken. Voor ons een salade, pannenkoeken voor de kinderen.
‘Zal ik de pannenkoeken bakken?’ vroeg ik. ‘Ik kan namelijk heel goed pannenkoeken bakken.’
Ik liet er vier aanbranden.
Aan tafel sprak ik: ‘Sommigen zijn een beetje zwart, jongens, sorry.’
‘Ik dacht dat jij zo goed pannenkoeken kon bakken?’ grijnsde mijn vriendin.
‘Nja,’ zei ik. ‘Maar jij leidde me af.’
En toen kwam het.
‘Weet je eigenlijk dat jij dat heel vaak zegt? Dat je ergens heel erg goed in bent?’
Oeh.
Dit voelde zomaar ineens als een aanval.
En ik begon koortsachtig te piekeren.
Had ze gelijk? Zeg ik heel vaak dat ik ergens goed in ben?
Ja, misschien wel. Maar nooit over de wezenlijke dingen! Juist niet! Ik vind mezelf namelijk nog lang niet goed genoeg! Ik zou bijvoorbeeld nooit zeggen: 'Ik kan echt zo goed schrijven!' Of: 'Ik ben toch zo’n goeie moeder.’ Nee zeg, dan moet er moet nog heel wat gebeuren.
Maar inderdaad, ik zeg wel: ‘Ik kan heel goed pannenkoeken bakken. Ik kan heel goed achteruit inparkeren, ik kan heel goed raadseltjes oplossen, ik kan heel goed schilderijtjes recht hangen.’ Waarom doe ik dat? Om interessant te zijn? Om een minderwaardigheidscomplex te overschreeuwen?
En blijkbaar is het dus irritant? Hm, ja, misschien wel. Misschien is de ironie erachter wel zo twisted dat ik die alleen snap.
Ik was even helemaal van mijn stuk gebracht. Gedachten buitelden over elkaar heen.
En toen ging ze verder: ‘Maar dat vind ik juist zo leuk aan jou. Dat je dat gewoon durft te zeggen. Dat is namelijk zo on-Nederlands! Dat hoort gewoon eigenlijk niet, zeggen dat je ergens heel goed in bent. Ik zou zoiets bijvoorbeeld nooit zeggen. Maar jij doet dat dus gewoon.’
Hm. Het bleef een beetje kritiek vermomd als compliment.
(‘Dat jij met jouw figuur gewoon een skinny spijkerbroek aan durft te trekken, echt, dat vind ik zo cool!’)