‘Hoe kán dat’ riep Bo uit, ‘mijn twee lievelingsliedjes staan op nummer 1 en 2 in de top veertig!’
(We hebben het hier over Scream and Shout en Year of Summer.)
‘Nouja, wat toevállig,’ zei ik. Maar zo toevallig vond ik het eigenlijk helemaal niet. Eerder logisch. En fijn, ook wel. Want als je elf bent en je lievelingsliedjes staan op nummer 1 en 2 van de top veertig, dan klopt alles. Dan is de hele wereld in balans.
Waarmee ik niet wil zeggen dat voor Merlijn de wereld niet in balans is. Integendeel. Maar op een minder voor de hand liggende wijze.
Onze zoon, onze Merlin in the middle, is een beetje een atypisch kind, namelijk.
En nou hoor ik u denken: ‘Nee, Novy, jij bent lekker normaal!’ En ja, nee, goed, maar ik bedoel dus: zo atypisch dat ik hem niet kan volgen.
Ik vind hem wel heel interessant.
Dat wel.
Zo luistert hij het liefst naar jazz. Hij draait Miles Davis, Oscar Peterson, Chet Baker, alle oude platen van Henk.
Absurd! Dat heeft hij dus echt niet van mij. Ik kan het wel handelen, ik heb makkelijke oren voor alle soorten muziek, maar die had ik nog niet toen ik negen was, hoor!
Als we vragen: ‘Merlijn, vind je dit nou echt leuk?’ Dan zegt ie met een ernstig gezicht: ‘Dit is het mooiste wat ik ooit heb gehoord.’
Hij meent het. En dan pakt hij zijn saxofoon en blaast een jazzy riedeltje mee (en af en toe nog heel accuraat ook), maar dat ga ik niet vertellen want dan denkt u maar dat ik een dikke opschepper ben.
Het zou best eens kunnen dat we getuige zijn van de geboorte van een kunstenaar.
Een muzikant.
Een poëet.
Ik fietste laatst met hem achterop naar de fietsenmaker, om zijn fiets op te halen die weer eens was gerepareerd. De fietsenmaker zit aan het begin van de rosse buurt.
We waren er.
Ik liet Merlijn afstappen en het viel me op dat hij een wat vreemde uitdrukking op zijn gezicht had.
‘Wat is er?’ vroeg ik.
‘Nou,’ stamelde hij, ‘ehm. Ik zag een mevrouw in haar onderbroek bij het raam staan.’
‘Oh,’ zei ik. ‘Haha, ja, dat kan. Daar, in de volgende straat, zijn er nog veel meer. Stap maar even weer op, dan fietsen we nog een stukje door.’
Ik weet achteraf ook niet of het nou wel zo didactisch verantwoord was, maar ja, opvoeden is 10% weloverwogen beleid en 90% met je ogen dicht de straat oversteken en hopen dat je heelhuids de overkant bereikt, nietwaar.
Je komt er toch binnenkort wel achter, wat er allemaal in de wereld te koop is, en dan maar liever veilig met je moeder. Zoiets lag er aan ten grondslag.
En Waarschijnlijk is het makkelijker te verwerken dat je tien vrouwen in hun onderbroek achter het raam hebt zien staan, dan één. Een poging om het te degraderen tot iets normaals.
Enfin. Veel gordijntjes zaten dicht, maar daar kwamen we toch langs wat verlichte etalages en ik siste naar achteren: ‘Nu! Links kijken! En nu rechts, rechts!’
Na een meter of dertig vond ik het wel weer genoeg en sloeg een straatje in, richting het water, naar neutraal terrein.
‘Zo,’ zei ik. ‘Heb je het gezien?’
‘Mama,’ sprak Merlijn gedecideerd, op een toon alsof hij me een standje gaf, ‘hier wil ik nooit meer naar toe.’
‘Oh,’ zei ik.
‘Waarom niet?’
‘Hier zijn mijn ogen nog veel te jong voor.’
Zeg ik. Een poëet.