Ik ging op vakantie en nam mee: mijn drie kinderen.
Ik zou dat iedereen kunnen aanraden; mijn kinderen meenemen op vakantie, als dat niet een beetje raar was en bovendien logistiek lastig en misschien ook wel wat ontwrichtend voor ons gezinsleven.
(U snapt vast dat ik iets probeer te zeggen in de trant van 'die gasten, die kun je er wel bij hebben,' maar dan leuker. Lukt niet helemaal. Beetje roestig. Krijg je ervan.)
(U snapt vast dat ik iets probeer te zeggen in de trant van 'die gasten, die kun je er wel bij hebben,' maar dan leuker. Lukt niet helemaal. Beetje roestig. Krijg je ervan.)
Was ik daags voor de reis nog wat zenuwachtig (had ik niet beter gewoon een weekje naar Vlieland kunnen gaan? Of lekker veilig ergens in een all-inclusive
vakantieoord? Waarom moest ik nou weer zo nodig met rugzakken op door Portugal?) – dat was natuurlijk nergens voor nodig. Want het werd uiteraard geenszins
griezelig, of spannend. (Je moet dat ‘vrouw alleen op vakantie met drie
kinderen’ ook in perspectief zien: twee van die kinderen torenen inmiddels ruimschoots
boven mij uit.)
Wel werd het verrékte leuk. Verrassend plezierig ook, merkte
ik, om in zo’n vakantiesetting de enige volwassene te zijn; kun je zelf een beetje
inhoud geven aan dat concept. Haha.
Maar ja, serieus: het was heerlijk.
Op een dag, ergens op tweederde van de vakantie, was er
zelfs een Moment van Groot Geluk.
We liepen langs een groot leeg strand, in de brandende
hitte, balancerend op het randje van een zonnesteek, we raapten schelpen op, namen
af en toe een duik in zee…. en ineens was het er. Ik dacht nog even; wat
krijgen we nou? (Ik heb dat niet zo vaak, namelijk.) Maar toen begreep ik het. Ik voelde kippenvel over mijn hele
lichaam, mijn hart leek ineens te groot voor mijn borstkas; ik barste bijna uit
elkaar. Van geluk.
En het werd nog beter.
En het werd nog beter.
Want ik sloeg natuurlijk onmiddellijk door – groot geluk
moet geuit worden nietwaar, in een poging het tastbaar te maken, om het te kunnen
vasthouden – en jubelde lyrisch: ‘Als ik ooit doodga hè, dan moeten jullie
vertellen, op mijn begrafenis, dat ik hier dus het állergelukkigst van werd.
Van zwerven langs een groot leeg strand, in de brandende hitte, op het randje
van een zonnesteek, schelpen oprapen, af en toe een duik in zee…’
'Ja da's goed,' zei Bo. 'Maar dan vertel ik dit er ook bij,
hè. Dat we dat van jou moesten zeggen.'
Ze was me overduidelijk aan het bashen, met een grijns die leek toe te voegen: '.. want daarmee zeg ik tenminste écht iets over je,' maar ik vond het zo… lief! En slim! En grappig! En.. alles! Ik werd er zo mogelijk nog gelukkiger van.
Ze kent me.