Ik zal waarschijnlijk op weinig bijval kunnen rekenen, gezien de populariteit van het programma Street Magic en de volle zalen van Hans Klok, maar ik ga het toch maar zeggen: Ik heb een bloedhekel aan goochelaars.
Echt, heel erg.
En al heel lang ook.
Al sinds de hoogtijdagen van Hans Kazan. Dan hebben we het over 1978. Ik bedoel maar.
Van kinderen met goocheldozen krijg ik ook al een beetje jeuk, maar dat komt voornamelijk omdat ik het geduld mis om tien keer achter elkaar naar dezelfde mislukkende truc te kijken, verder hebben die nog wel iets schattigs.
Mijn echte allergie betreft de goochelaars die het kúnnen.
De professionele goochelaars. (Die natuurlijk ook ooit met een goocheldoos zijn begonnen. Zo lees ik op Wikipedia over Hans Kazan: 'Op zijn negende kreeg hij een goocheldoos van Sinterklaas en vanaf die tijd is hij met goochelen bezig.' Ik word hier zo treurig van.)
Nog erger dan de profs, trouwens, zijn de fanatieke amateurs. Omdat je die in theorie zomaar op een feestje kunt tegenkomen.
Ik waarschuw: iemand die het ooit in zijn hoofd haalt om een muntje achter mijn oor te vinden, kan rekenen op een rechtse hoek. Echt, maak je geen illusies. (Haha. Woordgrapje. Illusies. Haha.)
Maar nee echt, flikker op joh met je truc! Loop naar de maan – tenzij we gaan klaverjassen – met je pak speelkaarten!
Het is altijd hetzelfde.
De goochelaar laat je een kaart trekken.
Je wil niet, maar je doet het dan toch maar, want zo ben je: aardig.
Je neemt een kaart.
Dat is bijvoorbeeld de harten zeven.
De goochelaar zegt iets in de trant van: ‘Bekijk je kaart, onthoud hem goed, laat hem niet aan mij zien en stop hem dan terug tussen de andere kaarten.’
Op dat moment weet je genoeg.
De goochelaar gaat een of andere wazige routine opvoeren, die je niet kunt volgen, maar dat maakt niet uit, want je weet toch al hoe het afloopt: aan het eind van het riedeltje zal hij je jouw kaart, de harten zeven, tonen.
Nee.....het is ongelofelijk!
Hoe kan het?
‘Ja,’ roep je uit. ‘Dat was mijn kaart! Echt! Het was de harten zeven! Hoe wist je dat, hoe dééd je dat?’
Nou, en dat vertelt ie dan niet.
Want zo hoort dat, bij goochelen.
Het zal echt aan mij liggen, maar I just don’t get it.
Wat daar leuk aan is.
Misschien omdat ik altijd alles graag wil snappen.
Dat is zo’n beetje mijn drijfveer in het leven. Dus word ik zenuwachtig van iets waarbij het juist de bedoeling is dat je het niet snapt.
Goochelen, dat is alleen maar ter meerdere glorie van de goochelaar zelf.
Knap hoor. Heel knap.
Goochelen is de meest egocentrische vorm van performance.
Goochelaars némen alleen maar.
Ze géven niets.
Behalve frustratie.
Dit ook, echt.
Niet te doen.
Haat.Haat.Haat.