Doorgaan naar hoofdcontent

De kat bij de Jumbo

Bij de entree van 'onze' Jumbo, zit op de inpakplank, boven de lege dozen, regelmatig een kat.
Dat is misschien een beetje vreemd, dat vond ik de eerste keer ook, maar mensen wennen over het algemeen snel aan nieuwe dingen, dus inmiddels is het een heel vertrouwd beeld.

Ik heb geconcludeerd dat het de kat van de straatkrantverkoper moet zijn. Dit aan de hand van de constatering dat de kat er nooit zit als de straatkrantverkoper er niet is, en andersom. (Er is een groot detective aan me verloren gegaan.)

Maar die kat gaat dus altijd met hem mee. Ik vind dat zo schattig! Hij blijft in de winkel rustig zitten wachten, tot het weer tijd is om weg te gaan. Af en toe krijgt hij een aai van een langslopende klant. (Dat denk ik tenminste; er zijn vast meer mensen die dat doen.)


Het is serieus de beste kat die ik ken. (Van de katten die momenteel in leven zijn, dan. Want de allerbeste kat ooit was natuurlijk Bram; mijn eerste grote liefde. Over wie ik na vijfentwintig jaar nog steeds niet kan vertellen zonder te snotteren. Want het liep niet zo goed af. Traumatisch, zelfs. Maar genoeg hierover.)

Als je hem over zijn kop aait, deze kat in de winkel, dan doet hij zijn ogen dicht. En dan voel je prr prr, onder je hand. Precies zoals een goede kat betaamt.



Sinds onze verhuizing, bijna een jaar geleden, doen we onze boodschappen in de Jumbo, hier om de hoek. Aan de rand van de Oosterparkwijk. Ik kende de Oosterparkwijk voorheen alleen van de reputatie; ik had er niet echt een beeld bij.
Nu wel.
De overstap van de door studenten en ‘binnenstadjers’ bevolkte Albert Heijn naar onze nieuwe supermarkt, was, hoe zal ik het zeggen, een soort antropologisch avontuur.
Het is echt wezenlijk anders. Je staat bij de kassa altijd wel achter iemand die alleen vijftien halve-literblikken bier afrekent en een bifiworstje.
En de stoep voor de ingang is een populaire hangplek van een groep alcoholisten.
De kinderen vonden dat in het begin nogal een uitdaging. (Maar mensen – en in het bijzónder kinderen – wennen over het algemeen snel aan nieuwe dingen, dus etc.)

Ik kan wel met ze. Ze vinden mijn fiets leuk. En ze weten inmiddels dat ze geen lege blikjes in mijn mand mogen gooien.

De straatkrantverkoper hoort er niet bij, hij staat een eindje verderop, dichter bij de deur. Hij hoort alleen bij zijn kat.


Ik ben dol op katten.

Daarmee ben ik niet uniek, dat weet ik, alleen al gezien het aantal kattenfilmpjes die voorbijkomen in mijn tijdlijnen. Na pornofilmpjes zijn kattenfilmpjes de meest bekeken filmpjes op het internet, las ik ergens. En ik geloof dat.

Wat me iets unieker maakt, is dat ik heel (heel heel) erg van katten hou, maar géén kat héb.
Sterker nog: ik mag het woord ‘kat’ eigenlijk niet eens hardop uitspreken, thuis.
Want daarmee kwets ik mijn man.
Henk is namelijk allergisch voor katten.
En omdat ik tweeëntwintig jaar geleden bij mijn volle verstand de keuze heb gemaakt voor een leven mét hem – en dus zónder katten – mag ik nu nooit meer zeuren.

En daar heeft hij natuurlijk wel een beetje een punt.
Maar ja: ik was jong en onbezonnen!
En al meer dan twintig jaar heb ik mijn mond gehouden!
En nu kan ik het niet ineens niet meer onderdrukken: het moet eruit!


Ik denk dat het de midlifecrisis is.
De een gaat zijn motorrijbewijs halen, ik wil een kat.
Of zelfs: twee katten.
Twee jonge katjes.
Straks, in het voorjaar.
Het gaat heus niet gebeuren, dat snap ik ook wel, maar ik wil het, ik wil het, ik wil het.

(...)

Ik ben zelfs zover gegaan, dat ik man en zoon (want ja, die ook..) heb opgedragen toch nog een keer een allergietest te doen. (Misschien zijn ze er inmiddels overheen gegroeid…?)


Hopend op een wonder (playing the karma-card again) ga ik morgen maar eens een straatkrant kopen.



Kan ik meteen even een fotootje maken van de kat.
Want ik heb er nu alleen een van zijn lege plekje.

Kijk, daar zit ie dan, naast de infokiosk.

Zo heet zo’n ding. #wistjeniethe






Edit 4 maart: