Ik was een jaar of 15 toen ik voor het eerst de naam Nelson Mandela hoorde.
Op de radio, in dit liedje (hoewel ‘liedje’ een beetje raar klinkt voor zo'n protestsong):
Ik weet nog dat ik dacht: Wie is dat eigenlijk, Nelson Mandela?
Dus toen ging ik even googlen.
Haha. O nee.
Dit vind ik dus ineens een onthutsende ontdekking. Dat ik me eigenlijk al bijna niets meer kan voorstellen bij het pre-internettijdperk. Het is idioot hoe snel je gewend raakt aan dingen.
Hoe deed ik dat vroeger, als ik iets wilde weten? Ging ik dan een boek halen bij de bibliotheek? Vroeg ik het aan mijn ouders? Ik denk het.
Of eigenlijk denk ik het niet; zeker niet in het geval van Nelson Mandela, want toen was ik 15 en keihard aan het puberen en vroeg ik helemaal niets aan mijn ouders, behalve of het eten al klaar was en hoe laat ik thuis moest zijn ‘s nachts. (Waarschijnlijk dacht ik gewoon: nouja, daar kom ik vast nog wel eens achter, en ging weer verder met mijn leven.)
‘Wilde jij toen je 12 was ook graag een telefoon?’ vroeg Bo vanavond aan me.
‘Toen waren we er toch nog helemaal geen mobiele telefoons, gekkie,’ zei ik. ‘We hadden wel een telefoon, maar die zat vast met een snoer in de muur.’
En ik zag hem weer voor me, onze telefoon. Zo’n lelijk grijs-beige ding, met zo’n kiesschijf en een gekruld snoer. Hij stond op het bureau van mijn vader.
Als je moest bellen, dan zat je daar.
Later kreeg ik een eigen telefoon op mijn kamer. Van de Kijkshop. Een rode, die je in een houdertje aan de muur kon hangen, bij mij hing ie op het deurkozijn. Ik kon in de vensterbank zitten bellen.
Het leuke was dat je kon doorverbinden.
Als ik de telefoon opnam en het was bijvoorbeeld iemand voor mijn moeder, dan kon ik zeggen: ‘Momentje, ik verbind u even door.’ En dan drukte ik op 1 waarmee ik naar beneden belde, naar het bureau van mijn vader. Mijn moeder nam op en ik zei: ‘Die of die is aan de telefoon voor je,’ en legde vervolgens op waarmee ik de verbinding tot stand bracht tussen de andere twee partijen. Machtig.
‘Oh, dat wil ik ook,’ zei Bo.
Een radio had ik dus ook op mijn kamer. Een radiocassettedeck. Die stond op een plank aan het voeteneind van mijn bed. Als er een leuk liedje kwam nam ik een snoekduik en landde op mijn buik op mijn bed, precies met mijn twee wijsvingers op de goede knoppen, de play en de rec. Tegelijk. Ik was daar erg goed in.
En dan: de euforie! Eindelijk dat ene mooie nummer te pakken. Maar tegelijk de stress: stond het bandje wel scherp, precies aan het eind van het vorige liedje? En de zorgen: gaat de deejay er zometeen niet te vroeg doorheen gaat praten?
Fantastisch waren ze, die cassettebandjes. De mooiste liedjes van de radio achter elkaar (met tussendoor telkens een harde KLAK). En dat je dan twintig jaar later nog steeds, als je Dont’ leave me this way van de Communards hoort, daarna verder zingt met Take these broken wings. Omdat die nou eenmaal na elkaar kwamen op je bandje.
Euh. Sorry. Dat was even een eighties-eruptie.
Terwijl ik eigenlijk iets heel anders wilde vertellen. In 1990 ging ik een maand alleen op reis. Op interrail. Door Italië en Griekenland, naar steden en eilanden, in treinen, op boten, en dat allemaal zonder mobiele telefoon! Dat mijn moeder dat goed vond zeg! Ik kon alleen een teken van leven geven áls ik ergens een telefooncel vond, áls zo’n ding het dan ook nog deed en áls ik genoeg juiste muntjes had – want collect werkte nooit.
(En dan heb ik nog niet eens over je foto’s niet op Facebook kunnen zetten, hè.)
We gingen vandaag een kerstboom kopenbij de Ikea en ik vergat mijn telefoon, thuis.
Dat doe ik anders nooit! Ik vergeet nooit mijn telefoon!
Het zweet brak me uit. Maar omdat ik besloot dat het ook zo kinderachtig was om als een klein meisje te blijven jammeren tegen mijn drie kinderen in de auto, vermande ik me en dwong mezelf laconiek te blijven; vroeger kon ik dit toch ook!
Nou, en het ging best goed.
Hoewel het wel even jammer was dat ik geen foto’s kon maken en dat ik Henk niet even kon bellen met de vraag of we eigenlijk nog zo’n kerstboomstander in de schuur hadden liggen en ik me toch heel blij voelde toen we met de kerstboom naar huis reden. Ik ging lekker weer naar mijn telefoon.
Waar vier gemiste gesprekken, 3 whatsapps, 5 facebookmentions, 2 wordfeuduitnodigingen en 13 nieuwe mails op me lagen te wachten.
Ergens mis ik die jaren tachtig wel een beetje.
Als ik de telefoon opnam en het was bijvoorbeeld iemand voor mijn moeder, dan kon ik zeggen: ‘Momentje, ik verbind u even door.’ En dan drukte ik op 1 waarmee ik naar beneden belde, naar het bureau van mijn vader. Mijn moeder nam op en ik zei: ‘Die of die is aan de telefoon voor je,’ en legde vervolgens op waarmee ik de verbinding tot stand bracht tussen de andere twee partijen. Machtig.
‘Oh, dat wil ik ook,’ zei Bo.
Een radio had ik dus ook op mijn kamer. Een radiocassettedeck. Die stond op een plank aan het voeteneind van mijn bed. Als er een leuk liedje kwam nam ik een snoekduik en landde op mijn buik op mijn bed, precies met mijn twee wijsvingers op de goede knoppen, de play en de rec. Tegelijk. Ik was daar erg goed in.
En dan: de euforie! Eindelijk dat ene mooie nummer te pakken. Maar tegelijk de stress: stond het bandje wel scherp, precies aan het eind van het vorige liedje? En de zorgen: gaat de deejay er zometeen niet te vroeg doorheen gaat praten?
Fantastisch waren ze, die cassettebandjes. De mooiste liedjes van de radio achter elkaar (met tussendoor telkens een harde KLAK). En dat je dan twintig jaar later nog steeds, als je Dont’ leave me this way van de Communards hoort, daarna verder zingt met Take these broken wings. Omdat die nou eenmaal na elkaar kwamen op je bandje.
Euh. Sorry. Dat was even een eighties-eruptie.
Terwijl ik eigenlijk iets heel anders wilde vertellen. In 1990 ging ik een maand alleen op reis. Op interrail. Door Italië en Griekenland, naar steden en eilanden, in treinen, op boten, en dat allemaal zonder mobiele telefoon! Dat mijn moeder dat goed vond zeg! Ik kon alleen een teken van leven geven áls ik ergens een telefooncel vond, áls zo’n ding het dan ook nog deed en áls ik genoeg juiste muntjes had – want collect werkte nooit.
(En dan heb ik nog niet eens over je foto’s niet op Facebook kunnen zetten, hè.)
We gingen vandaag een kerstboom kopen
Dat doe ik anders nooit! Ik vergeet nooit mijn telefoon!
Het zweet brak me uit. Maar omdat ik besloot dat het ook zo kinderachtig was om als een klein meisje te blijven jammeren tegen mijn drie kinderen in de auto, vermande ik me en dwong mezelf laconiek te blijven; vroeger kon ik dit toch ook!
Nou, en het ging best goed.
Hoewel het wel even jammer was dat ik geen foto’s kon maken en dat ik Henk niet even kon bellen met de vraag of we eigenlijk nog zo’n kerstboomstander in de schuur hadden liggen en ik me toch heel blij voelde toen we met de kerstboom naar huis reden. Ik ging lekker weer naar mijn telefoon.
Waar vier gemiste gesprekken, 3 whatsapps, 5 facebookmentions, 2 wordfeuduitnodigingen en 13 nieuwe mails op me lagen te wachten.
Ergens mis ik die jaren tachtig wel een beetje.