Doorgaan naar hoofdcontent

Taalergernissen

Het is eigenlijk een verkeerde titel.
Want ik erger me helemaal niet.
Nee joh. Iedereen doet maar.
De reden dat ik het toch even over ‘ik noem het dan maar taalmissers’ wil hebben is uitsluitend om te helpen.

Ik kan enorm balen als ik aan het eind van de middag eindelijk eens tijd heb om te gaan plassen en erachter kom dat mijn gulp waarschijnlijk al de halve dag openstond.
Of als ik in de spiegel zie dat ik lippenstift op mijn tand heb, waarschijnlijk al de hele dag.
Dan denk ik: waarom heeft niemand dat gezegd?
Waarom heeft niemand me daar even op gewezen?
Ik had het graag geweten.

Ik doe dat altijd wel; mensen wijzen op dingen die ze – als ik hen was – zouden willen weten.
Mensen die een stuk wc papier uit hun broek hebben hangen, of iets uit hun neus, die spinazie tussen hun tanden hebben of hun overhemd binnenstebuiten aan, die zijn bij mij in goede handen.
Ik wijs je er gewoon op en als je mazzel hebt nog discreet ook.
Het is even een awkward momentje, je lijdt even gezichtsverlies, maar het is een stuk minder erg dan je ‘s avonds vertwijfeld afvragen: WIE heeft vandaag allemaal geconstateerd dat mijn gulp openstond?

Er zijn mensen die ‘taalmissers’ maken, maar die dit geen bal kan schelen. Tegen hen zeg ik: sla dit stukje even over.
Er zijn ook mensen die taalmissers maken die het wel een bal kan schelen. Als ze het zouden weten. Maar ze weten het niet! Want niemand vertelt het ze ooit!
En dat is best sneu. Want ze kunnen zich niet eens ’s avonds vertwijfeld afvragen: WIE heeft me vandaag allemaal zo iets doms horen zeggen/zien schrijven?

Vandaar dat ik even bij twee veelgemaakte fouten wil stilstaan.
Just trying to help.


1. Toasten.

‘Laten we toasten op je succes!’
Dat lees je vaak.
Maar dat is dus niet goed.
Het is toosten. Met dubbel o. oo. (Net als proosten. Dat is ook met dubbel o. Dus dat is vanaf nu goed te onthouden.)
Toast, dat is geroosterd brood.
Toasten, dat is aldus: brood roosteren.
Toastjes, die zijn van Haust. Of van Buitoni (Boewietoni). Daar doe je Franse kaas op. Of tapenade. Of eiersalade. Toastjes zijn heel lekker bij een glas wijn, waarmee dan weer getoost kan worden.
Zo is het.

2. Het verschil tussen proeven en smaken.

‘Hee. Dat gebakje proeft naar sinaasappel!’
Au!
Ik erger me niet, welnee, maar dit doet wel een klein beetje pijn aan mijn oren.
Een gebakje kan namelijk helemaal niet proeven!
Want een gebakje heeft geen tong. En om te proeven heb je een tong nodig.
Smaken daarentegen, dat kan alles en iedereen.
Sommige dingen smaken vies, andere dingen smaken lekker, er zijn dingen die zoet smaken en dingen die zout smaken en dingen die bijna nergens naar smaken.
Sommige dingen kunnen proeven én smaken, zoals dieren en mensen.
Ik kan proeven. En ik kan ook smaken, maar liever niet.

Wat je zou kunnen zeggen is: ‘Hee: Ik proef sinaasappel in dat gebakje.’
Of: ‘Hee. Dat gebakje smaakt naar sinaasappel.’
Het is simpel. Proeven, daar heb je een tong voor nodig.



Maar dan weet u het nu: ík wil het dus allemaal graag weten.
Als ik een woord verkeerd schrijf of uitspreek. Of als ik ‘altijd zo irritant’ met mijn armen zwaai als ik praat. Als ik uit mijn mond stink, of slechte koffie zet. Of als ik op een vervelend toontje blog de laatste tijd.