Een tijdje geleden kreeg ik de vraag of ik wilde meewerken
aan een initiatief om vluchtelingen die in Groningen in de noodopvang zitten een gezicht te geven; opdat Groningers hun 'nieuwe buren' een beetje kunnen leren kennen.
Ik zei onmiddellijk ja. Ten eerste omdat ik nieuwsgierig ben
en dingen altijd graag met eigen ogen zie; ik was reuze benieuwd hoe het er daaraan
toegaat, hoe de sfeer is, op zo’n COA-locatie. En ten tweede, omdat ik dacht: mooi, dan
doe ik ook meteen iets – zij het dan minimaal – voor de vluchtelingen.
Want dat vond ik eigenlijk wel: dat ik iets moest doen.
Maar ik wist niet zo goed wat dan.
Ik ben namelijk eigenlijk niet zo helperig, eerlijk gezegd, uit mezelf.
Ik help mijn kinderen, ik help wel eens een vriend of
vriendin, en ik help mijn moeder. Maar dan houdt het op. Mijn oude buurman,
die waarschijnlijk ook wel eens hulp kan gebruiken, help ik niet. Maar toen het meisje van de thuiszorg vorige week bij mij
aanbelde of ik even wilde assisteren; meneer was gevallen in zijn slaapkamer en
ze kon hem alleen niet overeind krijgen, voelde ik me de rest van de dag wel
heel goed; ik had toch maar mijn buurman van de grond opgeraapt!
Waarmee ik maar weer constateerde: we willen wel helpen,
maar weten vaak niet zo goed hoe, of we moeten eerst een bepaalde
schroom overwinnen. (Ik zeg ineens we, omdat ik denk dat er wel mensen zijn die dit
herkennen.)
Enfin.
Een van de gesprekken die ik had was met Ebaa. Een stoere
Syrische vrouw, die in haar eentje gevlucht is. Haar man en haar drie kinderen zijn
nog in het kapotgeschoten Aleppo. Het leek het beste idee om alleen gaan, maar
nu, na zes maanden in Nederland, weet ze ineens niet meer op ze er wel goed aan
heeft gedaan. Zij zit nu hier – ze is veilig, maar haar familie is nog dáár.
Het interview was in het Spaans. Dat sprak zij heel goed en
ik een beetje. Niet zo dat ik heel intelligente vragen kon stellen, maar
goed genoeg om haar te verstaan. Ik hoop vurig dat ik inderdaad goed heb begrepen dat ze zwemjuf is.
Wat een hartverscheurend verhaal. Op een bepaald moment zat ik zelf gewoon mee te huilen. Ik heb ook drie kinderen. Je moet er toch niet aan denken.
Thuis zocht ik haar op, op Facebook. Toen moest ik opnieuw
slikken.
Want zo is het dus gewoon hè. Zo zit je nog op een scooter
met je spiegelzonnebril op, en zo is je hele stad platgebombardeerd en ben je
ineens in een vreemd, koud land, na een afschuwelijke reis, in totale wanhoop
omdat je niet weet wanneer en of je je kinderen weer zult zien.
Poeh.