Doorgaan naar hoofdcontent

Een fenomeen zonder naam

Omdat ik nogal veel te doen had de laatste weken, was er geen tijd om te schrijven over pandaberen en vluchtelingen, over ontvrienden op Facebook (en dat dat in Australië inmiddels officieel onder pesten valt), en over waar allemaal een piemel in moet. Jammer, want het hadden misschien best leuke stukjes kunnen opleveren.

Nu moet u het doen met een heel wat minder belangwekkend verhaal.
Over een fenomeen, dat me ineens opviel.

Een fenomeen dat iedereen kent, al dan niet onbewust, maar dat eigenlijk nooit benoemd wordt. Omdat er geen naam voor is. En omdat het eigenlijk ook een ontzettend open-deurfenomeen is.
(Misschien moet ik het niet eens een fenomeen noemen, maar is het meer een mechanisme?)

Hoe dan ook, ik stond er zo wat over na te denken op het schoolplein, gisteren. (Ik sta nogal eens op het schoolplein, hè. Bijna dagelijks, en door een wat ongelukkige gezinsplanning vijftien jaar achtereen, waarvan tweederde inmiddels voorbij is. En mocht het klinken alsof ik het heel vervelend vind, dat valt reuze mee: ik zit overdag voornamelijk in mijn eentje achter mijn computer in een leeg huis, dus ik vind het altijd wel even prettig om verplicht door de stad te moeten fietsen en mensen te zien. En ik moet toch ook ergens mijn structuur vandaan halen.)


Ik ken eigenlijk alle gezichten wel zo’n beetje, op het schoolplein. En ik weet vaak ook nog wel bij welk kind zo’n ouder of oppas hoort. Dat krijg je ervan. 
Maar ik groet natuurlijk niet iedereen. Dat zou heel gek zijn. (‘Hoi!’ ‘Hee, hallo!’, ‘Hoi!’ ‘Hoi!’ ‘Hoi!’ ‘Hoi!’ ‘Hee, jij ook weer hier?’) Je bent wel even bezig ook, dan.
Nee, ik groet, net als iedereen, alleen de mensen die ik écht ken – omdat ze bijvoorbeeld de vader of moeder zijn van een vriendinnetje van mijn dochter. 
Tegen die vader van dat jongetje met het groene jasje uit groep vijf, zeg ik niets. We maken niet eens oogcontact. Want we kennen elkaar tenslotte niet.
Behalve dan van gezicht.
Van hier, van het schoolplein.

Maar stel nou – en nu komt het – dat ik die vader van het jongetje met het groene jasje uit groep vijf ergens ánders tegenkom, zeg bij de Hema, dan is het heel goed mogelijk dat we elkaar op zijn minst een knikje of een glimlach toewerpen. Om te zeggen: ‘Hee, ik ken jou, van het schoolplein.’

Sterker nog, als ik die vader van het jongetje met het groene jasje uit groep vijf met zijn gezin tegenkom op de Ramblas in Barcelona, in de zomervakantie, dan is het heel waarschijnlijk dat er een gesprék plaatsvindt! ‘Nou, dat is toevallig! Jullie óók hier?’ Misschien gaan we 's avonds zelfs samen uit eten. 



Je zou dus kunnen zeggen:

De kans dat er een groet wordt uitgewisseld met een vage kennis neemt toe naarmate de afstand ten opzichte van de logische context – de setting waarin je de persoon in kwestie verwacht tegen te komen – groter wordt.


Ik zei het al, het is een beetje een open-deurfenomeen, maar ik vond het toch de moeite van het opschrijven waard.



Edit 22-7-2023:

Het klinkt heel leuk, maar het klopt natuurlijk niet helemaal. De kans dat er een groet wordt uitgewisseld gaat – in dit voorbeeld van het schoolplein – meteen van (bijna) 0 naar (bijna) 1, zodra je buiten de context van het schoolplein bent. Die kans kan niet meer zoveel toenemen, die is al heel groot. Vanaf dat punt is het vooral de intensiteit van de groet die toeneemt naarmate de afstand tot de logische context groter wordt. Hoe onwaarschijnlijker, hoe opwindender. Duh.

Graag gedaan, 

Novy, 7,5 jaar later