Doorgaan naar hoofdcontent

10 redenen om Hawaii’s Big Island te bestempelen als het paradijs


‘Ach, het valt best tegen hoor,’ hoorde ik mijn zusje altijd verkondigen over haar leefomgeving.
‘Je hebt voortdurend last van de vog die je ogen irriteert….. en het regent altijd aan de ene kant van het eiland en aan de andere kant is het veel te droog…..en overal heb je van die vervelende lava die pijn doet aan je voeten…’

Ik weet nu: het is een truc. Het is een collectieve leugen om het grootste geheim van de wereld vooral maar geheim te houden. En terecht hoor, daar niet van, maar u begrijpt nu misschien mijn pijnlijke spagaat. Want natuurlijk: ik moet solidair zijn, mijn drieweekse verblijf op het eiland heeft me deelgenoot gemaakt van the secret society, ik moet me houden aan de impliciete code: Never Tell.
Maar u weet ook: ik kan niet zo goed liegen. Dit is een eerlijk weblog; ik beschrijf de wereld zoals ik hem zie, zonder omhaal. Dat is mijn persoonlijke code.
Dus.
Sorry.
Sorry Big-Islanders, sorry zusje. Ik weet het, what I’m about to do is not done.
Ik hoop maar dat dit blogbericht zichzelf na tien dagen zal vernietigen en in de tussentijd niet al te veel mensen bereikt, waardoor de schade enigszins beperkt blijft.


1. De zee
Wat zeg ik, de oceáán! En niet zomaar een oceaan. Ik zag al best een heleboel zeeën: de Noordzee, de Middellandse zee met al haar subzeetjes, de Baltische zee en de Atlantische oceaan, maar de Pacific – de Grote, Stille oceaan – die kende ik nog niet, behalve van de wereldkaart. En dat is natuurlijk niet zo gek, want die ligt namelijk helemaal aan de ándere kant van Amerika. (Of, reise men in oostelijke richting: helemaal aan de ándere kant van Azië.)
Hij is geweldig, die Pacific. (Ik prefereer deze benaming, want het klinkt zo vredig en terrific tegelijk. And that says it all.)
Ik heb me erin ondergedompeld zoveel ik kon en hem van alle kanten bekeken. Van veraf en van dichtbij, van onder de waterspiegel (waar ik uren achtereen mezelf snorkelend verloor in de betoverende wereld van koraal, gekleurde vissen (zie ook punt 2), zeeëgels en –anemonen) en van bovenaf (nooit geweten dat bodyboarden zo verslavend was. Die gólven, die gólven!)
En dat allemaal bij een zeewatertemperatuurtje van zo’n, zeg, 27 graden.




2. Alleen maar leuke dieren
Aan de oostkant van het eiland waan je je in Brazilië. Het is een heus tropisch regenwoud met alles erop en eraan; varens, bamboe, schreeuwende vogels in schreeuwende kleuren, watervallen, noem maar op. Maar zonder de vervelende elementen. Er zijn dus géén slangen, geen (enge/gevaarlijke/grote) spinnen, geen schorpioenen, er is geen malaria (er zijn sowieso weinig muggen; ik sliep 18 nachten zonder klamboe en heb geen Autan aangeraakt), je hoeft geen gespuis van je af te slaan en nooit bang te zijn dat je op iets dodelijks stapt.
Geen griezelige beesten dus.
Maar wat dan wel?
Vogels, in rood, oranje en geel.
Vlinders.
Vrolijk gekleurde vissen met strepen en stippen.
Dolfijnen.
Walvissen. Van november tot mei bivakkeren ze voor de kust, om hun jongen te baren en te zogen, de rest van het jaar verblijven ze in Alaska, om te eten. Ik was nog net op tijd om er een aantal te aanschouwen, zij het van grote afstand.
Gekko’s.
Schildpadden.
Mangoesten. Dat zijn grappige beesten met rare staarten die oorspronkelijk niet op het eiland voorkwamen, maar geïmporteerd zijn om de ratten te bestrijden. En nou is het inderdaad zo dat mangoesten in principe ratten lusten, maar één dingetje hadden de bedenkers van het plan over het hoofd gezien: ratten zijn nachtdieren en mangoesten leven overdag, waardoor ze elkaar nooit tegenkomen. Haha. Dus nu is er een rattenplaag én een mongoose-plaag. (Nouja, plaag…. dit ook dient weer bekeken te worden in het licht van eerdergenoemde 'secret code'; het is er natuurlijk allemaal reuze akelig, hè.)

 
(Je mag hem Humu noemen.)


3. Bloemen.
Mensen die mij een beetje kennen weten: ik haat bloemen. Nou is dat natuurlijk niet waar, ik hou gewoon niet van bloemen in een vaas. Bloemen in een vaas zijn namelijk dode bloemen. Ze moeten alleen nog even sterven. Nou, niet in mijn huis alsjeblieft.
Bloemen in het wild, daar hou ik wel van. En helemaal van de bloemen op Hawaii. Natuurlijk zie je overal de hibiscusbloem (het symbool van Hawaii) en de leuke gele bloemetjes waarvan ik de naam even ben vergeten maar die worden gebruikt voor de bloemenkransen ('leis'). Wat dieper het regenwoud in zie je de meest wonderlijke creaties. Er zijn bloemen die lijken op houten speelgoed (en ook zo aanvoelen), bloemen die lijken op octopussen, bloemen die lijken op vogels. Het zijn stuk voor stuk kunstwerken op een steel.



4. Fruit
Mensen die mij een beetje kennen weten ook: ik ben geen fruiteter. Fruit is me meestal te fris en fruitig.  Voor tropisch fruit maak ik overigens nog weleens een uitzondering, dus dat kwam goed uit. Ik heb me tegoed gedaan aan papaya’s, mango’s en bananen (ik weet eindelijk hoe een banaan hoort te smaken) vooral ook omdat je ze zo van de boom kon plukken, wat enorm bijdroeg aan hun charme.



5. Sushi galore
Meestal als ik op reis ga bereid ik me gedegen voor. Ik lees me in, bestudeer de kaart, bedenk wat ik allemaal wil zien en beleven. Ditmaal niet. Ik ging op bezoek bij mensen die er wonen immers, die me waarschijnlijk all the best spots zouden laten zien.
Ik vertrok met niet veel meer kennis dan wat ik wist van Magnum (wat misleidend was trouwens; Magnum woonde op een ander eiland, niet te vergelijken - beter had ik me kunnen realiseren dat de serie Lost is opgenomen op Big Island).
En, (vakantieman), ik kon mijn bestemming aanwijzen op de kaart.
Maar wat ik bijvoorbeeld niet wist was dat het eiland enorm Japan-georiënteerd is, omdat er zich al lang geleden vele Japanners hebben gevestigd. Er zijn een heleboel Boeddhistische tempels, bijna alle supermarkten zijn in handen van Japanners en er is….  sushi in overvloed.
En als we geen sushi aten, dan aten we wel poke:  rauwe tonijn op z’n Hawaiiaans. Hoe gelukkig wil je me hebben. Een bakje poke, wat zeewiersalade on the side, een avocado erbij en vooruit, wat stukjes tomaat: I call it diner.

Je verwacht toch elk moment dat John Locke tevoorschijn kan stappen. (Of Sawyer!)





6. Een waanzinnig klimaat
Het is op Hawaii gewoon altijd 28 graden. Maar toch is het nooit te warm! Nee hoor. Lekker juist. ’s Nachts blijft het rond de 23. En dat is ook lekker. Lig je in Nederland, als het al eens een keer een nacht boven de 20 graden blijft, te plakken en zweten in je bed, hier niet. Het is niet voor niets dat de Ayurveda zegt dat Hawaii het beste klimaat ter wereld heeft.



7. Natuur
Op Big Island heb je zoveel meer het gevoel dat je op de aardbol woont. Er gebeuren dingen: er zijn tsunami’s, tornado’s en vulkaanuitbarstingen. Eén vulkaan is constant bezig lava te braken. De natuur is woest en overweldigend. Er zijn onbegaanbare bergen, er is wildernis. Ongerept. Het is unpaved paradise.
Oja: en nog nooit heb ik ergens zo weinig afval zien rondzwerven. Lees: geen. Iedereen, jong en oud, is ervan doordrongen dat dit prachtige oord schoon moet blijven. Dat de zee niet vervuild mag worden. Dat er geen plastic in de magen van vissen en vogels mag komen. 
Geen zwerfafval. Nergens. En dus echt niet, hè.


(Niet zelf gemaakt, deze foto. Kan alleen vanuit een helikopter.)

8. Geen toeristen
Oh, toch wel? Nou, dan heb ik ze waarschijnlijk niet herkend als zodanig. Er is in elk geval geen toerisme zoals ik het ken, zoals op Kreta en de Canarische eilanden. Er worden ook gewoon geen grote hotels en toeristencomplexen gebouwd. Doen ze gewoon niet. Nee zeg, het zou de kustlijn maar bederven. Er zijn alleen maar kleine hotelletjes, lodges, en bed&breakfasts. Allemaal heel low profile. Heel relaxed. Daar zijn ze sowieso heel goed in, op Hawaii. In relaxed zijn. Iedereen is het. Om niet te zeggen: lui. Niemand rijdt er te hard. Logisch: waarom zou je je haasten? Je bent er tenslotte al.
In het paradijs.



(Okee, dit waren dan misschien toeristen. Haha.)

9. Mijn zus woont er
Een minder algemene reden, maar voor mij niettemin relevant: mijn zus woont er en mijn superlieve/slimme/stoere nichtje, dat me een prachtig cadeau heeft gegeven: ik ben tante. En dat was ik feitelijk natuurlijk al bijna 6 jaar, maar ik wist nog niet hoe het voelde.




10. De zee.
Oh. Had ik die al? Sorry. Maar ik hou dan ook heel erg van de zee. (Alleen al omdat van zeewater mijn haar zo belachelijk goed gaat zitten. Haha.)





Ik ben weer thuis. En ook dat is fijn. Misschien moet ik binnenkort een logje schrijven over de 10 redenen om mijn man en kinderen te bestempelen als de allerbesten van de wereld.