Doorgaan naar hoofdcontent

Epiloog

En dat je dan ineens een glimp opvangt van hoe zo’n kinderbrein werkt.
Terwijl we dus aan het kanoën waren door de gracht, kwamen we langs ons vorige huis. Bo herinnert zich nog goed dat we daar woonden, Merlijn eigenlijk niet meer zo; hij was net drie toen we verhuisden.
Ik wees het hem aan.
‘Kijk, Loïs, hier hebben we gewoond’, zei Merlijn tegen zijn zusje. ’Toen was jij er nog niet, toen zat jij nog in mama’s buik.’
‘Nou,’ zei ik, ‘eigenlijk zat ze toen nog lang niet in mijn buik.’
Waarop Merlijn me blanco aankeek en zich hardop afvroeg: ‘Maar. Wáár was ze dán?’
Leuk hè: voordat Loïs ter wereld kwam zat ze in mijn buik. Like since forever. Of in elk geval sinds hijzelf werd geboren (ik weet niet hoe hij dat precies gedacht had). Hij ervaart het hoe dan ook als onvermijdelijk en volkomen logisch dat Loïs bestaat. En altijd al bij ons hoort.
Net als wij dat ook doen, feitelijk.