Doorgaan naar hoofdcontent

Kinderfeestje

En zo stond ik vanmiddag tijdens het kinderfeestje van Bo op een verlaten tankstation, te proberen bij windkracht 8 een lege sisi-fles te vullen met ongelood 95, terwijl Henk, hemelsbreed zo’n twee kilometer van mij verwijderd, op de ‘vluchtstrook’ zat te hopen dat geen van de voorbijrazende auto’s zijn linkerbuitenspiegel eraf zou rijden.


Een half uur eerder had ik in de achteruitkijkspiegel van het autootje van oma, waarin ik met 3 kinderen en Anna-Maria onderweg was naar de skihal om daar overdekt te gaan sleeën – we waren er bijna - geconstateerd dat onze eigen auto, waarin Henk reed met aan boord nog eens 5 kinderen, plotseling wel heel erg achterbleef op de ringweg. Sterker nog: het leek wel of hij stilstond..?
‘Ik geloof dat de andere auto kapot is,’ sprak ik tot mijn passagiers en meteen schoot ik in de koelbloedige modus. Hier hadden we een situatie die moest worden opgelost. Mijn hart ging sneller kloppen, mijn brein sneller denken, alles stond op scherp. *Kuch*
‘Wat nu? Wat nu?’ riep ik in paniek tegen Anna-Maria en was al zo half en half van plan de auto aan de kant te zetten en tegen het verkeer in te rennen om poolshoogte te nemen.
'Breng mij met de kinderen naar de skihal, rij terug, zet de andere kinderen over in deze auto en breng ze ook bij ons, dan zorg ik dat het feestje kan beginnen en kunnen jullie dat met die auto regelen,' zei Anna-Maria.
Thank God for Anna-Maria.

Net toen ik het plukje kinderen had afgezet en via allerhande verboden u-turns de plek probeerde te bereiken waar de auto van de radar was verdwenen, ging de telefoon.
'Ik sta zonder benzine,' zei Henk.
'Ja,' zei ik. 'Ik dacht al zoiets. Maar ik ben er bijna.'
En toen ik er was hevelden we de kinderen over, volgens plan. (Wat een leuk gezicht moet zijn geweest. Die kinderen, die één voor één, begeleid door ons, door de besneeuwde berm van de ene auto naar de andere renden.)
Daarna kwam mijn koelbloedige modus toch nog echt op gang. Als een ware MacGyver reed ik, nadat ik de tweede lading bij de skihal had gelost, naar het dichtsbijzijnde tankstation (een onbemande pinpomp) om te ervaren dat een fles voltanken met behulp van een trechter gemaakt van een opgerold a4tje, niet mogelijk is zonder de mouwen van je jas en je sjaal onder de benzine te gieten. Of in elk geval niet met half bevroren vingers.
Toen ik de voor drie kwart gevulde fles achter in de auto zette, ging de telefoon opnieuw. 'Je raadt het nooit,' zei Henk, 'maar er stopt hier net toevallig iemand van de wegenwacht.'
'Stuur hem weg,' riep ik. 'Ik heb de rekening van de anwb niet betaald en ik kom er al aan, mét benzine!' (Ja dáhag, ik zou daar een beetje door de eerste de beste automonteur mijn reddingsactie laten verpesten. Ik had mezelf niet voor niks met benzine overgoten hè.)

Henk – mijn held - kwam met de wegenwachtman overeen dat hij slechts (gratis) naar een parkeerplaats werd gesleept. Alwaar ik hem vond en hem de fles gaf om in de tank te legen. En na nogmaals - maar nu samen - naar het tankstation te zijn gereden voor nog wat meer brandstof, waren we nog net op tijd voor de afsluitende patat en ranja.

Volgens mij was het wel een leuk feestje.