Doorgaan naar hoofdcontent

Over Katharsis en Woezel en Pip

Je kunt je afvragen: gaat het vandaag de dag nog ergens niet over ‘Komt een vrouw bij de dokter’? Zelfs NRC Next heeft vandaag een foto van Carice-met-hoofddoek op de voorpagina gezet. (En op pagina 3 een vrij droevige recensie, maar dit terzijde.)
Ja, het is me wat: KEVBDD.
Een paar jaar geleden las ik het boek. En ik huilde mijn ogen uit mijn kassen; wie niet. Vooral bij de scène waarin hoofdpersoon Carmen afscheid neemt van haar dochtertje. Vréselijk.
En vreselijk lékker: huilen om een boek, snotteren bij een film.
'Katharsis', noemde Aristoteles dit. Het eigenlijk doel van de tragedie. Door het beleven van eleos (beklag) en phobos (angst) wordt de toeschouwer emotioneel en mentaal gereinigd, ervaart een loutering van de ziel.
Of in gewoon Nederlands: doordat je je (tijdelijk) identificeert met de hoofdpersonen van het boek/ de film/ het theaterstuk voel je het verdriet en de angst alsof het je zelf overkomt, maar je kunt er tegelijkertijd afstand van nemen - het betreft immers niet werkelijk jouw leven – en voila: een opgefriste ziel.
En dat is fijn.
Behalve als het té dichtbij komt, overigens. Als de opgewekte gevoelens te heftig zijn, dan blijft de loutering uit. Dan werkt het niet. Ik heb wel eens ergens gelezen dat iemand het boek van Kluun niet kon uitlezen. Dat ze het in een hoek heeft gemieterd, omdat het te confronterend was: niet zozeer de praktijken van de overspelige echtgenoot, maar puur het feit dat er een jonge vrouw, een moeder van een dochtertje, doodgaat. En omdat ze zelf pas moeder was geworden van een dochtertje, betrof het hier net even haar grootste angst.

Ik had er met dit boek geen last van: mijn dochter was al bijna 6 toen ik het las en blijkbaar gaf dat net genoeg afstand om het meeleven als louterend te ervaren.
Maar ik begrijp het wel: het moet ongeveer zo zijn als hoe ik me voelde toen Guusje Nederhorst overleed. Weet u dat nog? Ik had niet eens bijzonder veel met Guusje, maar het toeval wilde dat wij in dezelfde periode bevielen van een zoontje. En toen onze zoontjes allebei een half jaar oud waren ging zij dus dood. En ik kon daar met mijn pet niet bij.
Ik keek naar mijn eigen kleine mannetje en alleen al de gedáchte dat ik hem zou moeten achter laten, dat ik hem niet verder zou mogen zien opgroeien, nooit zou weten wat voor peuter, kleuter en slungelige puber hij zou worden, alleen al die gedáchte maakte me misselijk van angst.

U begrijpt: ik ga volgende week dus wel lekker een potje zitten janken in de bioscoop bij ‘Komt een vrouw bij de dokter’, maar Woezel en Pip komen er hier niet in.