Doorgaan naar hoofdcontent

Gesodemijter

Zonder hier verder al te veel op in te gaan: er is in mijn jeugd nogal creatief met de waarheid omgesprongen. Familiegeheimen, doofpot-affaires, de hele rataplan. Enfin. Toen ik eindelijk de onderste steen boven had en – na een eindeloze reeks therapeutische sessies – de feiten en gevoelens mijnes levens op een rijtje, besloot ik, onder het motto: ‘het leven is al ingewikkeld genoeg zonder verhullingen en omwegen’ dat als ik ooit kinderen zou krijgen, ik nooit tegen hen zou liegen.
De waarheid en niets dan de waarheid!
En ja, het zou best kunnen dat ik hierin volledig ben doorgeslagen, maar so be it.
‘Dat vogeltje is dood, lieverd.’
‘Nee, schat, dat is helemáál geen aardige meneer.’
‘Kindjes komen uit mama’s buik. Door een piepklein gaatje. En dat doet HEEL VEEL PIJN.’
Helder. Duidelijk. Geen gedraai om de hete brij.
Mijn credo: je moet kinderen behandelen als gelijkwaardige gesprekspartners.


Er was alleen één dingetje, één klein onbenullig rood dingetje met een baard en een tabbert an, dat ik over het hoofd had gezien.

Sinterklaas.

Met de Sinterklaas-afgeleiden heb ik onmiddellijk korte metten gemaakt. 'De tandenfee? Nee kind, die bestaat niet. Maar ík wil best een euro onder je kussen leggen hoor, als je dat leuk vindt.' 'De Paashaas? Joh, das gewoon de buurman in een pak met ijzerdraad in zijn oren.'
Maar Sinterklaas zelf, daar kon ik niet omheen. Te groot, in Nederland. Te populair. Te zeer ingebed in de samenleving. En je wilt tenslotte geen spelbreker zijn. Je wilt je kinderen niet moedwillig buiten de groep plaatsen. Nee. Dat wil je niet. Ik ben eerlijk en keihard, maar niet gemeen.
Dus.
Van half november totdat de Goede Sint daags na zijn verjaardag weer is afgetaaid (afgetaaitaaid hahah) naar Spanje, verkeer ik in een constante staat van wroeging. Het is een ondraaglijk spanningsveld, tussen een diepgewortelde overtuiging (Must! Tell! Truth!) en het sociaal wenselijk gedrag in deze periode: het spelletje meespelen want-dat-is-zo-leuk.

De tactiek waarmee ik het tot nu toe heb volgehouden? Ik hou me op de vlakte. En van de domme.
‘Kan het paard van Sinterklaas echt over de daken lopen?’ ‘Ja, dat zeggen ze hè? Ik heb het nooit gezien, hoor. Het lijkt mij eerlijk gezegd nogal onwaarschijnlijk.’
‘Hoe weet Sinterklaas altijd precies wat ik wil hebben?’ ‘Dat is knap hè, van Sinterklaas. Je maakt een verlanglijstje en de rest gaat vanzelf!’
En als het te moeilijk wordt: ‘Hoe komt Sinterklaas eigenlijk bij ons binnen? (we hebben geen schoorsteen, red.) En kunnen er zo ook dieven binnenkomen?’ dan hebben we gelukkig Henk nog, met aanmerkelijk minder gewetensbezwaren op dit gebied en immer bereid de vuile klus te klaren. ‘We hebben Sinterklaas onze reservesleutel gegeven.’


Eerlijk gezegd had ik stilletjes gehoopt dit jaar Bo in mijn kamp te kunnen scharen. Gedeelde leugens zijn halve leugens. Zoiets.
Maar nee hoor. Het vijf-decembergebeuren heeft ook voor ons oudste kind nog niets van de heilige glans verloren. Integendeel, blijkt nu het Sinterklaasjournaal is begonnen. Vét in de stress: de stoomboot heeft niet teruggetoeterd naar de tubaspeler op de kade! De stoomboot heeft niet teruggetoeterd! Dat is nog nooit eerder gebeurd! En als de boot nou echt gezonken is? Krijgt niemand dan cadeautjes?

Zucht.
Goed.
Nog één keer dan.
Nog één keer; als Bo en Merlijn volgend jaar nog steeds allebei in Sinterklaas geloven zal ik me genoodzaakt zien te verhuizen naar Grou.