Doorgaan naar hoofdcontent

Onder mijn oksel



Loïs is 8 maanden en wordt een beetje eenkennig.
Dat schijnt normaal te zijn voor kindjes tussen de 6 en 9 maanden, maar voor mij is het nieuw. Want Bo en Merlijn hebben het allebei overgeslagen, die eenkennigheidfase.
Vanaf het moment dat hun ogen de wereld enigszins in focus hadden, waren ze dol op mensen. Ieder gezicht, bekend of onbekend, dat boven de kinderwagen verscheen, werd met een grote lach ontvangen.
En zo zijn ze nog steeds. Zo gauw iemand een voet over onze drempel zet - dat kan dus ook prima de postbode zijn, of zomaar iemand die iets komt afleveren of ophalen - duiken ze er bovenop. Nieuw vlees in de kuip, jeuh! (Wie ben jij? hoe heet je? Blijf je eten straks? Wil je mijn kamer zien? Zal ik mijn Peter Pan pak aantrekken? En wil jij dan Tinkerbell zijn?)
Zo lopen we elke dag opnieuw het risico dat onze vriendenkring wordt uitgebreid met dees’ of geen, door de interventie van Bo en Merlijn. Al jaren horen we bijna dagelijks dingen als: “Wat een ontzettend leuke spontane kinderen hebben jullie! Zo open!”

En nou komt het waarschijnlijk doordat ik het dus op deze manier gewend was, maar ik hád het er eerlijk gezegd nooit zo mee. Met van die kinderen die achter de benen van hun moeder wegkruipen. Met van die verlegen kinderen die nooit wat terugzeggen als je tegen ze praat. Een beetje sneu vond ik het zelfs. Het zal je kind maar wezen, dacht ik.

Maar nu hebben we Loïs.
En Loïs vindt vreemde mensen dus helemaal drie keer niks.
De oma’s en opa, die kent ze. En de buurvrouw, die gaat nog net. Maar verder, nee hoor. Je moet het als vage kennis echt niet in je hoofd halen om haar op te pakken, of zelfs maar oogcontact te zoeken. Want ze zet het op een krijsen.

En ik vind het toch leuk! Ik vind het toch schattig! Mijn moederhart zwelt van trots als ze zich onder mijn oksel probeert te verstoppen wanneer ik iemand begroet met haar op mijn arm.
Mijn kind. Ik ben de mama. Dat iedereen het even weet.

Leuk hè, apenliefde.